In deze zaak heeft appellant de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om met terugwerkende kracht zijn AOW-pensioen te verhogen van 86% naar 100% van het maximale AOW-pensioen, met een verzoek dat teruggaat tot 2002. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb de afwijzing van het verzoek beter moest onderbouwen. Na verder onderzoek heeft de Svb het AOW-pensioen vastgesteld op 88% van het maximum vanaf september 2016 en op 94% vanaf september 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van de Svb in stand gelaten. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW over bepaalde periodes en dat de verhogingen van het pensioen correct waren toegepast. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellant geen recht had op schadevergoeding, omdat hij niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen door de besluitvorming van de Svb.