ECLI:NL:CRVB:2019:4282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag nabestaandenuitkering ANW en de status van ingezetenschap
In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in 2012. De aanvraag is eerder afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 8 december 2014, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Op 15 juni 2015 heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend, die wederom door de Svb is afgewezen, met verwijzing naar het eerdere besluit. De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot op het moment van overlijden ingezetene van Nederland was en dus recht had op de uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aanvraag van 15 juni 2015 een herhaling was van de eerdere aanvraag. De Raad heeft overwogen dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat de echtgenoot van appellante op 22 augustus 2012 niet meer als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt, aangezien hij vijf jaar buiten Nederland verbleef en in Marokko een gezin had. De Raad heeft geconcludeerd dat de duurzame band met Nederland was verbroken en dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat haar echtgenoot de intentie had om terug te keren naar Nederland. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.