ECLI:NL:CRVB:2023:1998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
21/2332 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning en het gebruik van normtijden door het college

In deze zaak gaat het om de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aan appellante, die geboren is in 1942 en beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening van 180 minuten per week verstrekt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de omvang van deze voorziening, waarna het college zijn besluit heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 september 2023. De Raad heeft vastgesteld dat het college gebruik heeft gemaakt van normtijden bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening. Dit gebruik van normtijden is in lijn met de vaste rechtspraak, die stelt dat een college bevoegd is om normtijden voor schoonmaakactiviteiten vast te stellen in beleidsregels. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gehandeld en dat appellante onvoldoende heeft onderbouwd waarom haar specifieke situatie zou moeten leiden tot een afwijking van deze normtijden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat het bestreden besluit in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2023.

Uitspraak

21/2332 WMO15
Datum uitspraak: 1 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2021, 20/2560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 oktober 2019 heeft het college appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) bij zijn eerdere beslissing gebleven.
Appellante heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. H.S. Eisenberger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 september 2023. Voor appellante is mr. Eisenberger verschenen, vergezeld door P.W.M. de Pagter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.C. Legemate en mr. R. Braeken.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of het college bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning gebruik heeft mogen maken van normtijden. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak op dit punt en komt tot de conclusie dat het college dat heeft mogen doen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1942, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband hiermee heeft het college appellante op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Naar aanleiding van een verzoek van appellante om uitbreiding van de huishoudelijke ondersteuning heeft het college onderzoek gedaan naar haar situatie.
1.2.
Bovenstaande heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming. Bij die besluitvorming heeft het college appellante – voor zover hier van belang – met ingang van 14 oktober 2019 voor onbepaalde tijd een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning van 180 minuten per week verstrekt. De maatwerkvoorziening voorziet in de volledige overname van het zware huishoudelijke werk, de gedeeltelijke overname van het lichte huishoudelijke werk en de gedeeltelijke overname van de wasverzorging. Het college heeft geen tijd toegekend voor afwassen, bedden opmaken en kleding en linnengoed sorteren en wassen in een wasmachine, omdat is gebleken dat appellante deze huishoudelijke taken nog zelf doet. De totale omvang van de maatwerkvoorziening per week heeft het college met verwijzing naar de in zijn beleidsregels van toepassing verklaarde normtijden van het CIZprotocol Huishoudelijke Verzorging bepaald op 175 minuten, naar boven afgerond op 180 minuten.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college om appellante met ingang van 14 oktober 2019 voor onbepaalde tijd een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning van 180 minuten per week te verstrekken in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Gelet op wat is besproken ter zitting van de Raad is tussen partijen alleen nog in geschil of het college bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning voor appellante gebruik heeft mogen maken van normtijden. De conclusie van de Raad is dat het college dat heeft mogen doen.
4.2.
Het is vaste rechtspraak dat een college van burgemeester en wethouders bevoegd is om ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis normtijden voor schoonmaakactiviteiten in beleidsregels vast te stellen. [1] In beginsel mag een college bij het bepalen van de omvang van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning gebruikmaken van dergelijke normtijden. In wat appellante heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om hier nu anders over te oordelen. Het betoog van appellante dat het gebruik van normtijden in strijd is met de onderzoeksverplichting van het college zoals die volgt uit het stappenplan van de Raad [2] slaagt niet. Dit betoog gaat eraan voorbij dat een normtijd niet meer is dan een uitgangspunt waarvan in voorkomende gevallen kan worden afgeweken.
4.3.
Evenmin wordt aanleiding gezien om te oordelen dat het college in dit geval geen gebruik heeft mogen maken van de vastgestelde normtijden. [3] Appellante heeft weliswaar betoogd dat met het gebruik van normtijden onvoldoende recht wordt gedaan aan haar specifieke individuele situatie, maar heeft dit betoog niet onderbouwd. Het is de Raad niet kunnen blijken op grond van welke specifieke omstandigheden een afwijking van de normtijden in dit geval aangewezen was.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Gezien de uitkomst van het hoger beroep krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J. Brand en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402, en 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
3.Zie in dit verband ook de uitspraken van de Raad van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182, 30 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:289, en 20 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:919.