ECLI:NL:CRVB:2019:289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1950, heeft diverse aandoeningen die hem belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft appellant op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt, maar appellant heeft geklaagd dat deze ondersteuning onvoldoende is. Na een huisbezoek en een onderzoeksverslag heeft het college besloten om appellant drie uur huishoudelijke ondersteuning per week toe te kennen. Appellant is het niet eens met de omvang van deze maatwerkvoorziening en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en terecht is uitgegaan van de normtijden van het CIZ-protocol bij het vaststellen van de benodigde tijd voor huishoudelijke ondersteuning. De Raad oordeelt dat het college niet tekort is geschoten in zijn onderzoek en dat de maatwerkvoorziening adequaat is vastgesteld. De beroepsgrond van appellant dat de omvang van de maatwerkvoorziening te laag is, wordt verworpen, omdat appellant zelf heeft aangegeven dat hij bepaalde taken, zoals de was en het boodschappen doen, gedeeltelijk zelf kan uitvoeren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.