4.1.De van toepassing zijnde wet- en regelgeving ten tijde in geding luidt als volgt.
4.1.1.Op grond van artikel 1b, eerste lid, van de WW, wordt voor de berekening van de hoogte van de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4.1.2.Op grond van artikel 1b, zesde lid, van de WW worden bij algemene maatregel van bestuur, onder meer voor artikel 18, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. Deze regels zijn vastgesteld bij het Dagloonbesluit.
4.1.3.Op grond van artikel 3, eerste lid, van het dagloonbesluit wordt onder loon in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv; en
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
d. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1954, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof.
4.1.4.Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
4.1.5.Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit is
het dagloon van een uitkering op grond van de WW de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die vakantiebijslag reserveren;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die geen vakantiebijslag reserveren; en
D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft. Indien er sprake is van een afwijkende referteperiode staat D voor het aantal dagloondagen in de referteperiode.
4.1.6.Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt, indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof, ziekte of werkstaking tijdens de dienstbetrekking, bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
4.1.7.Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Dagloonbesluit wordt, indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, het loon in aanmerking genomen uit dezelfde dienstbetrekking of uit de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:
a. dat aangiftetijdvak geheel is gelegen in de referteperiode, en
b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
4.1.8.Op grond van artikel 6, derde lid, van het Dagloonbesluit wordt, indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.
4.1.9.Op grond van artikel 6, vierde lid, van het Dagloonbesluit blijft dit artikel buiten toepassing indien:
a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon; of
b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering op grond van de ZW, vanwege de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.
4.2.1.Niet in geschil is dat:
- de referteperiode loopt van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021;
- betrokkene van 1 oktober 2020 tot en met 31 april 2021 ziek was en om die reden in die periode 70% van haar maandloon ontving;
- betrokkene jaarlijks (overeengekomen vanaf december 2017) in december een eindejaarsuitkering ontving van € 5.000,-;
- deze eindejaarsuitkering in december 2020 in verband met de ziekte van betrokkene voor 70% is uitbetaald, tot een bedrag van € 3.500,-.
4.2.2.Uitgaande van bovenstaande feiten heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het Uwv voor de berekening van het WW-dagloon van betrokkene niet de wegens ziekte gekorte en in december 2020 uitbetaalde eindejaarsuitkering van € 3.500,- in aanmerking moet nemen maar het overeengekomen bedrag van € 5.000,- waarop betrokkene recht zou hebben gehad als zij niet ziek was geweest. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Voor het loon, bestaande uit de eindejaarsuitkering, is immers geen aangiftetijdvak als bedoeld in artikel 6, eerste of tweede lid, van het Dagloonbesluit aan te wijzen. Op grond van artikel 6, derde lid, van het Dagloonbesluit dient dan het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking te worden genomen. Dit met de werkgever overeengekomen loon is de jaarlijks in december uitbetaalde eindejaarsuitkering van € 5.000,-.
4.3.1.Het Uwv wordt niet gevolgd in het standpunt dat de bepalingen in artikel 6 van het Dagloonbesluit alleen zien op het reguliere maandloon en niet op een extra periodiek salaris. Het extra periodiek salaris is niet uitgesloten van het loonbegrip voor de WW zoals gedefinieerd in artikel 3 van het Dagloonbesluit. Het loon dat in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van het WW-dagloon omvat in dit geval dus zowel het reguliere loon als de eindejaarsuitkering. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat in de uitspraak van de Raad van 18 mei 2016 sprake was van andere, niet met de situatie van betrokkene vergelijkbare, situatie. Anders dan het Uwv stelt, volgt uit overweging 4.10 van die uitspraak niet dat artikel 6 van het Dagloonbesluit alleen ziet op het reguliere loon. In die zaak deed zich namelijk het probleem, waarvoor artikel 6 van het Dagloonbesluit een oplossing beoogt te geven, alleen voor ten aanzien van het reguliere loon en was de eindejaarsuitkering niet wegens ziekte verminderd.
4.3.2.Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de uitspraak van 15 april 2020 niet vergelijkbaar is met deze zaak. In de uitspraak van 15 april 2020 was de eindejaarsuitkering pas na de referteperiode uitbetaald en de overwegingen 4.2.3 en 4.2.4 van die uitspraak moeten dan ook worden bezien vanuit die situatie. In die uitspraak was geen sprake van een inhouding wegens ziekte op de in de referteperiode uitbetaalde eindejaarsuitkering.
4.3.3.Nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv in dit geval voor de berekening van het WW-dagloon het bedrag aan eindejaarsuitkering van € 5.000,-, waarop betrokkene recht zou hebben gehad als zij niet ziek was geweest, in aanmerking had moeten nemen, heeft zij het dagloon terecht vastgesteld op € 189,52.