In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van een werknemer die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. De werknemer, betrokkene, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn dagloon, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op € 169,89. Betrokkene stelde dat zijn dagloon hoger had moeten zijn, omdat hij tijdens zijn ziekte minder loon had ontvangen. De rechtbank had eerder het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het dagloon vastgesteld op € 183,76. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat alleen het reguliere loon in aanmerking moest worden genomen bij de vaststelling van het dagloon. De Raad stelde vast dat ook extra periodiek salaris, zoals een eindejaarsuitkering, in de berekening van het dagloon moest worden betrokken. Dit was in lijn met de strekking van artikel 6 van het Dagloonbesluit, dat beoogt te voorkomen dat een werknemer door ziekte een lagere uitkering ontvangt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde het dagloon vast op € 189,41, wat hoger was dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Daarnaast werd het verzoek van betrokkene om vergoeding van wettelijke rente toegewezen en werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.