Beoordeling door de rechtbank
De voormalig werkgever is belanghebbende
4. Eiser heeft aangevoerd dat [werkgever 1] . geen belang heeft bij de procedure. Niet de toekenning van de IVA-uitkering, maar slechts de vastgestelde hoogte van de uitkering wordt immers door eiser betwist. Hij wil niet dat [werkgever 1] . een kopie van de uitspraak ontvangt. Anders dan eiser voorstaat merkt de rechtbank [werkgever 1] . wel aan als belanghebbende. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepis een werkgever (ook een niet eigen risico dragende werkgever) namelijk categoraal belanghebbende bij een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over onder meer een WIA-uitkering van een van zijn werknemers, omdat die uitkering gevolgen
kanhebben voor de premieverplichtingen van de werkgever. Het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende heeft te gelden, brengt niet mee dat hij ook moet worden geacht een concreet procesbelang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Dit volgt eveneens uit vaste rechtspraak. Nu [werkgever 1] . is aangemerkt als categoraal belanghebbende (of ze nu wel of niet procesbelang heeft) zal de rechtbank haar als derde-partij aanmerken en haar deze uitspraak doen toekomen. Voor zover eiser van de administratie van de rechtbank heeft begrepen dat [werkgever 1] . geen belanghebbende is, maakt dat de zaak niet anders, omdat dat geen afbreuk aan het recht van [werkgever 1] . kan doen om een kopie van de uitspraak te ontvangen.
5. Eiser heeft zich in beroep gekeerd tegen de wijze waarop verweerder zijn vakantietoeslag over de maand mei 2019 in de berekening van zijn dagloon heeft betrokken. Op de zitting heeft verweerder aangegeven eiser op dit punt tegemoet te komen en dat hierover een nieuw besluit zal worden genomen. Het beroep is daarom gegrond. De gevolgen hiervan zullen aan het einde van deze uitspraak worden besproken.
6. Eiser is op 22 augustus 2019 arbeidsongeschikt geworden. De referteperiode loopt van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019. Voor het berekenen van eisers dagloonis relevant dat eiser in de maand mei 2019 minder loon heeft genoten, omdat hij die maand verlof heeft bijgekocht. In dat geval is artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit) van toepassing. In het eerste lid van dit artikel is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode minder loon heeft genoten in verband met verlof, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
7. In navolging van dit artikellid zou voor de berekening van eisers dagloon over de maand mei 2019, de maand april 2019 als uitgangspunt moeten worden genomen. Verweerder heeft dat niet gedaan, maar heeft in plaats daarvan toepassing gegeven aan het tweede lid van artikel 17 van het Dagloonbesluit. Bij toepassing van deze bepaling wordt niet uitgeweken naar het aangiftetijdvak dat ligt vóór het aangiftetijdvak waarin minder loon is genoten, maar naar het aangiftetijdvak dat daarná ligt. Er moet worden uitgeweken naar dit tweede lid, als er geen aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is.
8. Verweerder is uitgeweken naar de naliggende maand juni 2019, omdat in de voorliggende maand, april 2019, geen sprake was van een regulier loon. In april 2019 is het reguliere loon van eiser namelijk verhoogd met de uitkering van de Winstdelingsregeling van [werkgever 1] . over het jaar 2018. Ter onderbouwing van de juistheid van zijn standpunt dat in een geval als dit moet uitgeweken naar de naliggende periode, heeft verweerder gewezen op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 18 mei 2016en van 18 oktober 2023.
Eiser vindt dat verweerder niet het tweede, maar het eerste lid van artikel 17 van het Dagloonbesluit had moeten toepassen en dus het loon van april 2019 had moeten gebruiken voor de berekening van het tijdvak over mei 2019.
9. De rechtbank is dat met eiser eens. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de letterlijke tekst van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit geen aanknopingspunten biedt om een aangiftetijdvak met een variabel bestanddeel, zoals in dit geval de winstdeling, buiten beschouwing te laten en in plaats daarvan uit te gaan van (alleen) het reguliere maandloon. Verder heeft de Raad bevestigddat extra periodiek salaris (in dit geval de winstdeling) niet in de weg staat aan toepassing van het eerste lid. Van belang daarbij is dat het periodieke salaris onder het loonbegrip valt van het Dagloonbesluit. Weliswaar ging de genoemde uitspraak van de Raad over artikel 6 (en artikel 3) van het Dagloonbesluit en niet over artikel 17 (en artikel 14), maar de systematiek is dezelfde. Voor het overige was in de uitspraken waar verweerder naar heeft verwezen sprake van andere, niet met de situatie van eiser vergelijkbare, situaties. In de uitspraak van 18 mei 2016 was in het voorafgaande aangiftetijdvak namelijk wel sprake van regulier loon en was er dus geen – zoals in deze zaak – extra bestanddeel betrokken. En in de uitspraak van 18 oktober 2023 ging het om de situatie dat het periodieke salaris (in dat geval een eindejaarsuitkering) was verlaagd wegens ziekte. Ook daarvan is in deze zaak geen sprake. Bovendien was in die uitspraak wegens ziekte geen – aan de betreffende maand – voorafgaand aangiftetijdvak of aangiftetijdvak na afloop aan te wijzen en moest worden teruggevallen op het overeengekomen loon. In dit geval is er echter wel een voorafgaand aangiftetijdvak. Dit betekent dat verweerder bij de berekening van eisers dagloon uit moet gaan van het gehele loon van april 2019, dus inclusief de Winstdelingsregeling.
10. Ook om deze reden is eisers beroep gegrond. Gelet op deze uitkomst komt de rechtbank niet meer toe aan eisers standpunt dat verweerder door zijn handelswijze op dit punt het vertrouwensbeginsel heeft geschaad.
De variabele loonbestanddelen
11. Eiser is tijdens de referteperiode uit dienst getreden bij [werkgever 2] en in dienst getreden bij [werkgever 1] . Volgens eiser was het salaris bij beide werkgevers per saldo vergelijkbaar, maar werd een verschillend beloningssysteem gehanteerd. Bij [werkgever 1] kreeg eiser een lager vast salaris, maar dat werd gecompenseerd door een hoger bedrag aan variabele loonbestanddelen. Deze bestanddelen zijn buiten de referteperiode uitbetaald, en zijn daarom door verweerder buiten de berekening van het dagloon gelaten. Dat werkt nadelig uit voor eiser. Het gaat, heeft hij berekend, om een bedrag van € 4.172,25, bestaande uit Duurzaam Inzetbaarheidsbudget 2019, Variabel Inkomen 2019, Winstdelingsregeling 2019 minus een Premie Private Aanvulling WW & WGA. Nu het hier bovendien gaat om een IVA-uitkering speelt dit nadeel door tot in de verre toekomst. Eiser becijfert het nadeel op ongeveer een ton in totaal.
12. Eiser onderkent dat verweerder de letterlijke tekst van het Dagloonbesluit juist heeft toegepast, maar vindt dat verweerder van de regel moet afwijken op grond van het evenredigheidsbeginsel. De situatie van eiser, waarin tijdens de referteperiode een overstap naar een andere werkgever is gemaakt met een ander beloningssysteem, is door de besluitgever niet voorzien en dus niet in de regels meegenomen. Ook wijst hij op de omvang van het bedrag dat hij misloopt en de grote impact daarvan. Het steekt eiser bovendien dat dit bedrag hem wordt onthouden, terwijl hij ondanks zijn beperkingen en dankzij zijn inspanningen zo ver heeft kunnen komen bij [werkgever 1] . , voordat hij uitviel. Door de vereenvoudigde (nadelige) toepassing die volgt uit het Dagloonbesluit, voelt eiser zich aangetast in zijn eigenwaarde en miskend in de inspanningen die hij zich heeft getroost.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten op grond van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt daarbij dat de besluitgever bij de dagloonvaststelling vanuit een oogpunt van vereenvoudiging uitgaat van het bedrag dat in het refertejaar is uitbetaald.Dit uitgangspunt is vastgelegd in een dwingend geformuleerd algemeen verbindend voorschrift. Onontkoombaar – en dus door de besluitgever onderkend – gevolg daarvan, is dat dit zowel gunstige als ongunstige gevolgen kan hebben voor degene die het betreft. In het geval van eiser is de rechtbank niet gebleken van dermate bijzondere en zwaarwegende omstandigheden aan de zijde van eiser dat het Dagloonbesluit niet kan worden gevolgd. Dat het financiële nadeel groot is, is op zichzelf geen reden om van de wettelijke regel af te wijken. De rechtbank heeft verder overigens geen inzicht gekregen in de gevolgen die het nadeel heeft voor het dagelijkse leven van eiser en zijn gezin. De rechtbank kan eiser bovendien wel volgen dat werk en gevoel van eigenwaarde met elkaar verbonden kunnen zijn, maar dat is geen reden het besluit jegens hem onevenredig te achten. Dit element onderscheidt eiser niet van anderen op wie het Dagloonbesluit wordt toegepast. De rechtbank wijst er tot slot op dat het nadeel voor eiser wordt gemitigeerd, vanwege het oordeel van de rechtbank dat verweerder wel het loon van april 2019 in de dagloonberekening moet meetellen.