ECLI:NL:CRVB:2023:1916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/3041 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging van nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht van vijf jaar

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt geoordeeld over de verhoging van de nabestaandenuitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad bevestigt dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) op goede gronden de nabestaandenuitkering van appellante heeft verhoogd naar een volledige uitkering met terugwerkende kracht van vijf jaar. De zaak betreft een appellante die in 2021 ontdekte dat zij recht had op een volledige nabestaandenuitkering, nadat de eerste echtgenote van haar overleden echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. De Svb had eerder aan beide echtgenotes ieder de helft van de uitkering toegekend, maar na de ontdekking dat appellante recht had op een volledige uitkering, werd dit besluit ambtshalve herzien. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid van de Svb rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de Svb correct heeft gehandeld door de uitkering met terugwerkende kracht van vijf jaar toe te kennen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

22/3041 ANW
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2022, 22/157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 april 2021 heeft de Svb aan appellante een volledige ANW [1] -uitkering toegekend per 1 april 2016 en een bedrag nabetaald van € 38.486,25 netto met daarbij vergoeding van wettelijke rente. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 22 november 2021 (bestreden besluit) bij zijn besluit gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.J. van Vliet, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Voor appellante is mr. Van Vliet verschenen via beeldbellen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de Svb op goede gronden de nabestaandenuitkering van appellante overeenkomstig zijn beleid met een terugwerkende kracht van vijf jaar heeft verhoogd naar een volledige nabestaandenuitkering. Er is geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden dat de Svb aanleiding hadden moeten zien om van zijn beleid af te wijken.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De echtgenoot van appellante is gehuwd geweest met [Echtgenote] (eerste echtgenote), geboren op [geboortedatum] 1939 en met appellante (tweede echtgenote). De echtgenoot van appellante is op [overlijdensdatum] 1992 overleden. Na het overlijden van de echtgenoot heeft de Svb met ingang van 1 april 1992 aan beide echtgenotes ieder de helft van een nabestaandenuitkering toegekend. Dit was gebaseerd op het NMV en hield verband met het feit dat de echtgenoot in polygamie gehuwd was met twee echtgenotes toen hij overleed.
1.2.
In april 2021 heeft de Svb ontdekt dat appellante in aanmerking komt voor een volledige nabestaandenuitkering. De eerste echtgenote heeft op 1 juli 2004 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, waardoor haar recht op een nabestaandenuitkering is geëindigd. Hierdoor heeft appellante recht gekregen op een volledige nabestaandenuitkering. De Svb heeft vervolgens met het besluit van 23 april 2021 ambtshalve aan appellante een volledige nabestaandenuitkering toegekend met terugwerkende kracht van vijf jaar. Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van appellante hiertegen ongegrond verklaard. Volgens beleidsregel SB1328 [2] herziet de Svb het besluit met een terugwerkende kracht volgens de uitgangspunten van beleidsregel SB1076. [3] Omdat sprake is van een fout van de Svb is de maximale terugwerkende kracht toegepast van vijf jaar nadat is geconstateerd dat het besluit onjuist was.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de nabestaandenuitkering van de eerste echtgenote onlosmakelijk verbonden was met haar nabestaandenuitkering. Volgens haar is beleidsregel SB1067 [4] van toepassing. Een wijziging in de nabestaandenuitkering van de eerste echtgenote, waarvan de Svb op de hoogte was, had automatisch tot een verhoging van de nabestaandenuitkering van appellante moeten leiden. Als het door de Svb toegepaste beleid al van toepassing is, dan zijn de omstandigheden van appellante zodanig bijzonder dat de Svb van zijn beleid had moeten afwijken. Appellante kon namelijk niet weten dat zij recht had op een hogere uitkering, omdat zij geen contact had met de eerste echtgenote. Ook kan zij niet lezen en schrijven. Zij meent daarom recht te hebben op een volledige nabestaandenuitkering vanaf 1 juli 2004.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om toekenning van een volledige nabestaandenuitkering met een terugwerkende kracht van vijf jaar in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De Svb heeft aan appellante in verband met een wijziging van de omstandigheden met ingang van 1 april 2016 een volledige nabestaandenuitkering toegekend. In bezwaar heeft appellante gevraagd om de volledige uitkering met ingang van juli 2004 te laten ingaan. In geschil is of de Svb de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering had moeten herzien met een eerdere ingangsdatum dan vijf jaar voor het moment waarop de Svb heeft geconstateerd dat het besluit niet meer juist was. De Raad merkt op dat appellantes gronden mede kunnen worden aangemerkt als een verzoek om toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
De Svb voert, blijkens SB1328, het volgende buitenwettelijke begunstigende beleid in een situatie waarin sprake is van het ambtshalve terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende. “Soms stelt de Svb ambtshalve vast dat sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit dat rechtens onaantastbaar is. In dat geval herziet de Svb het besluit met terugwerkende kracht volgens de uitgangspunten die zijn beschreven in SB1076 over terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende. In geval van een ambtshalve herziening berekent de Svb de termijnen vanaf het moment dat zij heeft geconstateerd dat het besluit onjuist is.” Hieruit kan worden afgeleid dat volgens het beleid bepalend voor de ingangsdatum van de herziening is het moment waarop de Svb heeft geconstateerd dat het besluit onjuist is. In SB1076 is het volgende vermeld. “De Svb acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de Svb uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Voor de mate van terugwerkende kracht die de Svb vervolgens hanteert, is van belang of de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb. (…) De Svb verhoogt de (...) Anw-uitkering (…) in dergelijke gevallen met een volledige terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar.” Beleidsregel SB1076 is gebaseerd op de bevoegdheid neergelegd in artikel 4:6 van de Awb.
4.3.
De Raad heeft al eerder het beleid van de Svb om bij een fout van de Svb een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar te hanteren, aanvaard. [5] De Svb is in de onderhavige situatie niet verplicht ambtshalve met volledig terugwerkende kracht terug te komen van een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
In dit geval is sprake van een ambtshalve herziening naar aanleiding van een constatering door de Svb dat de eerste echtgenote de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Hierdoor was het toekenningsbesluit, waarin de helft van de nabestaandenuitkering aan appellante was toegekend, door een wijziging van de omstandigheden na 1 juli 2004 onmiskenbaar onjuist. Omdat de Svb dit had kunnen weten, is dit aangemerkt als een fout van de Svb, waarbij een maximale terugwerkende kracht van vijf jaar geldt. Uit het beleid volgt dat dan aangesloten wordt bij het moment dat de Svb heeft geconstateerd dat het besluit onjuist is, in dit geval april 2021. De Svb heeft dus overeenkomstig zijn beleid gehandeld door per 1 april 2016 de nabestaandenuitkering van appellante te herzien. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de Svb beleidsregel SB1067 had moeten toepassen. Die beleidsregel ziet op de Algemene ouderdomswet en op de Algemene kinderbijslagwet en vindt in die wetten zijn grondslag. Beleidsregel SB1067 ziet niet op de Algemene nabestaandenwet.
4.5.
Deze uitkomst wordt niet anders als de toetsing plaatsvindt binnen het kader van artikel 4:6 van de Awb. Ook dan zou de Svb op grond van SB1076 tot de in 4.3 genoemde conclusie komen. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregel, tenzij dit voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De redenen waarom appellante pleit voor een herziening van haar nabestaandenuitkering met een verdergaande terugwerkende kracht dan vijf jaar, zijn niet aan te merken als bijzondere omstandigheden zoals hier bedoeld. De Svb heeft al rekening gehouden met zijn eigen fout door, conform zijn beleid, een terugwerkende kracht toe te passen van vijf jaar. [6] Hoewel appellante stelt dat zij volledig afhankelijk was van de Svb voor informatie over eerste echtgenote in polygamie, had zij ook zelf, zo nodig met hulp van anderen, informatie kunnen inwinnen over haar rechten op het moment dat de eerste echtgenote de AOW-leeftijd zou bereiken. Bij de toekenning van de nabestaandenuitkering is aan appellante immers meegedeeld dat zij de helft van de uitkering kreeg en waarom dat was. Bovendien is het vaste rechtspraak van de Raad dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar zijn, behalve in het geval bij wet anders is voorzien of door de wetgever anders is beoogd. [7] Van dit laatste is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De Svb heeft op goede gronden met ingang van 1 april 2016 een volledige nabestaandenuitkering aan appellante toegekend.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en Y. Sneevliet als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).
2.Beleidsregel ‘Ambtshalve terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende’ (SB1328).
3.Beleidsregel ‘Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende’ (SB1076).
4.Beleidsregel ‘Toekenning zonder aanvraag’ (SB1067).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:908.
6.Zie de uitspraak van de Raad van 14 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2705 en de uitspraak van de Raad van 17 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3216.
7.Zie de uitspraak van de Raad van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1063.