ECLI:NL:CRVB:2021:2705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
21/591 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van partnertoeslag met terugwerkende kracht in het kader van AOW en herziening van eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een partnertoeslag aan appellant, geboren in 1945, die in 1991 huwde en sinds 2014 gescheiden leeft. Appellant had in augustus 2009 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar ontving in een besluit van 3 februari 2010 een pensioen voor ongehuwden. In de daaropvolgende jaren heeft appellant verschillende levensbewijzen ingediend, waarin hij zijn woonsituatie wijzigde. Uiteindelijk heeft hij in juli 2019 een partnertoeslag aangevraagd, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) met terugwerkende kracht tot mei 2014 werd toegekend, met de opmerking dat het eerdere besluit van 3 februari 2010 onmiskenbaar onjuist was.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellant dat de partnertoeslag met terugwerkende kracht vanaf juli 2010 moest worden toegekend, omdat de Svb een grove fout had gemaakt door geen onderzoek te doen naar zijn leefsituatie voorafgaand aan de toekenning van het ouderdomspensioen. De Svb had het verzoek om herziening beoordeeld aan de hand van beleidsregel SB1076, die stelt dat herziening zonder nader onderzoek kan worden afgewezen, tenzij evident onredelijk. De Svb concludeerde dat het eerdere besluit onmiskenbaar onjuist was en dat herziening met terugwerkende kracht tot vijf jaar mogelijk was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit in overeenstemming was met het toepasselijke beleid. Er waren geen bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid. De omstandigheid dat de Svb onvoldoende onderzoek had gedaan naar de leefsituatie van appellant werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd, aangezien de beleidsregel juist was opgesteld om fouten van de Svb te corrigeren. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

21.591 AOW

Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2020, 20/3240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: B.H.B. Verheul
Ter zitting zijn via videobellen verschenen: mr. Ö. Sahin, appellant, bijgestaan door een tolk en mr. A.F.L.B. Metz .

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant is geboren in 1945 en is op [datum] 1991 gehuwd met [naam echtgenote] , geboren op [geboortedatum] 1964. Appellant heeft in augustus 2009 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, waarbij hij heeft vermeld dat hij gehuwd is maar sinds december 2014 gescheiden leeft. In een besluit van 3 februari 2010 heeft de Svb appellant met ingang van juli 2010 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde toegekend. In de levensbewijzen van 31 augustus 2016 en 8 september 2017 is vermeld dat appellant gehuwd is of samenwonend. In een levensbewijs van 9 juni 2018 heeft appellant vermeld dat hij ongehuwd is en alleen leeft. Tijdens een telefoongesprek van 17 mei 2019 heeft appellant verklaard dat hij samenwoont met zijn echtgenote en verzocht om een hoger ouderdomspensioen. Op 23 mei 2019 heeft appellant het kantoor van de Svb bezocht en zijn woonsituatie toegelicht. Daarbij heeft appellant verklaard dat hij sinds 2014 weer met zijn echtgenote samenwoont. Op 11 juli 2019 heeft appellant een partnertoeslag op grond van de AOW aangevraagd. In een besluit van 13 januari 2020, in stand gelaten bij besluit van 20 maart 2020 (bestreden besluit), heeft de Svb appellant met ingang van mei 2014 de gevraagde toeslag toegekend. Volgens de Svb is de partnertoeslag toegekend met de (volgens deze beleidsregel toepasselijke) maximale terugwerkende kracht van vijf jaar, omdat het besluit van 3 februari 2010 onmiskenbaar onjuist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de partnertoeslag moet worden toegekend met terugwerkende kracht vanaf juli 2010, omdat de Svb een grove fout heeft gemaakt door voorafgaand aan de toekenning van het ouderdomspensioen in 2010 geen onderzoek te doen naar de leefsituatie.
4. Het betreft een verzoek aan de Svb om terug te komen, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, van het in rechte onaantastbaar geworden besluit tot toekenning van een AOW-pensioen voor een ongehuwde van 3 februari 2010. De Svb heeft dit verzoek beoordeeld aan de hand van zijn beleidsregel SB1076. In deze beleidsregel is het volgende opgenomen. Als er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden of van nieuwe feiten, is de Svb bevoegd om het verzoek om herziening over de periode voor de datum van ontvangst van het verzoek, zonder nader onderzoek af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, tenzij dit evident onredelijk is. De Svb acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de Svb uit wat belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Als sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit, kan de uitkering met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar worden herzien als de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb. Deze termijn wordt berekend vanaf het moment waarop de Svb haar fout heeft geconstateerd, dan wel de betrokkene een verzoek om herziening heeft ingediend. Dit beleid past volgens vaste rechtspraak binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Het bestreden besluit is in overeenstemming met het toepasselijke beleid en er zijn geen bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid. De omstandigheid dat de Svb bij het toekenningsbesluit van 3 februari 2010 naar eigen zeggen onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de leefsituatie van appellant en dat het aanvraagformulier AOW volgens appellant geen ruimte laat om de specifieke situatie van appellant in te vullen, vormt niet zo’n bijzondere omstandigheid. Het hier toegepaste onderdeel van de beleidsregel is immers juist opgesteld met het oog op fouten van de Svb.
Waarvan proces-verbaal.
(getekend) M.A.H. Van Dalen-van Bekkum
(getekend) B.H.B. Verheul