ECLI:NL:CRVB:2021:3216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de hoogte van het ouderdomspensioen en terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van de hoogte van het ouderdomspensioen van appellante, die in 2006 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend met een korting van 80% wegens niet verzekerde jaren. Na het indienen van nieuwe gegevens door appellante, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) in 2020 besloten de korting te verlagen naar 76% en de ingangsdatum van de wijziging op februari 2019 te stellen. Appellante was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat zij recht had op een hoger pensioen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de Svb zijn beleid terecht had toegepast. In hoger beroep heeft appellante betwist dat de beleidsregel SB1076 van toepassing was op haar situatie en heeft zij gepleit voor een herziening met volledige terugwerkende kracht. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Svb, door de erkenning van een fout in het oorspronkelijke besluit, een terugwerkende kracht van vijf jaar heeft toegepast, wat in lijn is met zijn beleid. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de Svb zijn beleid consistent en terecht heeft toegepast. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren, werd daarmee bekrachtigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.