ECLI:NL:CRVB:2021:3216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21/1566 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de hoogte van het ouderdomspensioen en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van de hoogte van het ouderdomspensioen van appellante, die in 2006 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend met een korting van 80% wegens niet verzekerde jaren. Na het indienen van nieuwe gegevens door appellante, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) in 2020 besloten de korting te verlagen naar 76% en de ingangsdatum van de wijziging op februari 2019 te stellen. Appellante was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat zij recht had op een hoger pensioen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de Svb zijn beleid terecht had toegepast. In hoger beroep heeft appellante betwist dat de beleidsregel SB1076 van toepassing was op haar situatie en heeft zij gepleit voor een herziening met volledige terugwerkende kracht. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Svb, door de erkenning van een fout in het oorspronkelijke besluit, een terugwerkende kracht van vijf jaar heeft toegepast, wat in lijn is met zijn beleid. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de Svb zijn beleid consistent en terecht heeft toegepast. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren, werd daarmee bekrachtigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

21.1566 AOW

Datum uitspraak: 17 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 april 2021, 20/4105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft [naam 1] nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Namens appellante zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is, met een besluit van 25 juli 2006, een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, waarop een korting van 80% is toegepast wegens, afgerond, 40 niet verzekerde jaren. Naar aanleiding van namens appellante ingezonden gegevens over haar woon- en werksituatie in de jaren zestig van de vorige eeuw, heeft de Svb op 5 maart 2020 besloten dat aan appellante een ouderdomspensioen toekomt met een korting van 76%. De ingangsdatum van de wijziging van de hoogte van het ouderdomspensioen is door de Svb vastgesteld op februari 2019.
1.2.
In bezwaar is namens appellante met name aangevoerd dat zij vanaf juli 2006 recht heeft op een hoger ouderdomspensioen en niet pas vanaf februari 2019. De Svb heeft, in een beslissing van 8 juli 2020 (bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard. Aan appellante wordt een ouderdomspensioen toegekend met een korting van 74% en de wijziging gaat in met een terugwerkende kracht van vijf jaar, dus per februari 2015. De Svb had, bij een grondig onderzoek in 2006, ook tot de conclusie kunnen komen dat appellante recht had op een hoger ouderdomspensioen. Gezien de beleidsregels SB1076 van de Svb wordt overgegaan tot de maximale terugwerkende kracht van vijf jaar voor de herziening.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb, na erkend te hebben dat het oorspronkelijke besluit onjuist was, zijn beleid terecht en juist toegepast. Volgens de rechtbank waren er geen bijzondere omstandigheden die de Svb aanleiding hadden moeten geven om een langere terugwerkende kracht toe te passen.
3. In hoger beroep betwist appellante dat de beleidsregel SB1076 in haar situatie van toepassing is. Zij meent dat zij in aanmerking moet komen voor een herziening met een volledig terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. De Svb bepleit een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In geding is de vraag of aan de herziening van het ouderdomspensioen van appellante een langere terugwerkende kracht dan vijf jaar gegeven dient te worden, wat in casu betekent (een deel van) de periode tussen 1 januari 2006 en 1 februari 2015. Appellante bestrijdt niet meer het aantal niet verzekerde jaren. Ook heeft zij aangegeven ondertussen de nabetaling van het ouderdomspensioen, vermeerderd met de wettelijke rente, te hebben ontvangen.
Dit geschil betreft een verzoek namens appellante om terug te komen van een rechtens onaantastbaar, maar onjuist, besluit. Immers, het toekenningsbesluit van 25 juli 2006 is onjuist gebleken, maar staat wel in rechte vast. Voor situaties als deze heeft de Svb beleidsregel SB1076 ontwikkeld.
4.2.
In vaste rechtspraak van de Raad [1] is het beleid van de Svb in een situatie als deze aanvaard. Er bestaat geen aanleiding in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Door te erkennen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was door een fout van de Svb en daarom een terugwerkende kracht van vijf jaar toe te passen, heeft de Svb een consistente en terechte toepassing gegeven aan zijn beleid.
4.3.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregel, tenzij dit voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De redenen waarom appellante pleit voor een herziening van haar ouderdomspensioen met een verdergaande terugwerkende kracht dan vijf jaar, zijn niet aan te merken als bijzondere omstandigheden zoals hier bedoeld. De Svb heeft al rekening gehouden met zijn eigen fout door, conform zijn beleid, een terugwerkende kracht toe te passen van vijf jaar in plaats van één jaar. Verder is van belang dat appellante er zelf voor heeft gekozen om te berusten in het besluit van 25 juli 2006. Dat dit mede was ingegeven door moeilijkheden bij het verkrijgen van de noodzakelijke bewijsstukken, komt, hoe begrijpelijk ook, voor haar eigen risico. Ook het feit dat appellante pas in 2020 opnieuw navraag is gaan doen naar relevante gegevens, waarna nieuwe stukken zijn verkregen, komt voor haar eigen risico. De Svb heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor een verdergaande terugwerkende kracht.
4.4.
Uit 4.1 tot 4.3 volgt dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom bevestigd worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. Al-Zubaidi

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:285; van 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1602 en van 9 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:908.