ECLI:NL:CRVB:2023:1817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/3728 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en indeling in het Functiegebouw Rijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de functiewaardering van appellante, die werkzaam was als Audiobewerker 2. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 oktober 2022, waarin het bezwaar van appellante tegen de functiewaardering ongegrond werd verklaard. Appellante was het niet eens met de FUWASYS scores op de kenmerken 2, 3, 8 en 11 en stelde dat deze scores hoger hadden moeten zijn. De minister had echter de gronden van appellante overtuigend gemotiveerd verworpen, en de Raad oordeelde dat de waardering van de functie op voldoende gronden berustte. De Raad benadrukte dat de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend is en dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor het besluit van de minister in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3728 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 oktober 2022.
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Oostenrijk (appellante)
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister)
Datum uitspraak: 28 september 2023

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 12 augustus 2021 [1] , heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2019, 18/7725, vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door de minister nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 19 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R.J. Kamerling beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K. ten Broek . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Schouten en W.G.A.M. Koevoets.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 12 augustus 2021. Hij volstaat nu met het volgende.
1.1.
Appellante was voor de invoering van het Functiegebouw Rijk (FGR) bij de [naam dienst] ([dienst]) werkzaam in de functie [naam functie] . Deze functie was sinds 2008 ingedeeld in het stramien Desk Officer C, groep IVc/schaal 10.
1.2.
De functie van appellante en haar collega’s is vervolgens beschreven in de organieke rolbeschrijving (ORB) Audiobewerker 2, waarbij de werkzaamheden per 1 april 2014 als uitgangspunt zijn genomen. Ter aanvulling daarop heeft appellante een formulier “individueel samenstel van werkzaamheden” ingevuld.
1.3.
Het Expertisecentrum Organisatie & Personeel (ECOP) heeft in het rapport van 23 maart 2017 geadviseerd om de ORB én het individueel samenstel van werkzaamheden, met behulp van FUWASYS, het meetsysteem dat voor de functiewaardering gebruikt wordt, te scoren op 46 punten, schaal 10, en de functie in te delen in het FGR in de functiefamilie Uitvoering, functiegroep Operationeel Specialist WIV/WVO (schaalrangen 911), functietypering schaal 10.
1.4.
Bij besluit van 15 juni 2017 is de functie van appellante, overeenkomstig het advies van het ECOP, per 1 april 2014 ingedeeld in het FGR als Operationeel Specialist WIV/WVO, schaal 10, met de rolnaam Audiobewerker 2. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 12 augustus 2021 heeft de minister de bezwaren van appellante tegen de functiewaardering voorgelegd aan de Geschillen Commissie Rijk, in deze optredend als Commissie voor Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF). De CABF heeft op 8 september 2022 een advies uitgebracht.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van appellante, conform het advies van de CABF, ongegrond verklaard. Het besluit van 15 juni 2017 is daarmee in stand gebleven. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het waarderingsadvies van de CABF (van de in bezwaar betrokken kenmerken) heeft geleid tot het scoreprofiel 43343 43333 33 43 en tot een totaalscore van 46 punten, wat overeenkomt met de waardering van het ECOP. Gelet hierop acht de minister de door het ECOP geadviseerde indeling in het FGR (Operationeel Specialist WIV/VWO, schaal 10) correct.
Het standpunt van appellante
2. Appellante is het met dit besluit niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017, blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
3.2.
Appellante is het niet eens met de waardering van haar functie en de daarop gebaseerde indeling in het FGR. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak [2] is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is. [3]
3.4.
Dezelfde terughoudende toetsing geldt voor de inpassing in een (generieke/organieke) functie. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is. [4]
3.5.
De gronden van appellante zijn gericht tegen de FUWASYS scores op de kenmerken 2, 3, 8 en 11. Zij acht voor deze kenmerken score 4 passend. Daarmee herhaalt appellante wat zij heeft aangevoerd in bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2017. De minister heeft met het advies van de CABF al deze gronden besproken en heeft deze overtuigend gemotiveerd verworpen. De waardering van de functie (totaalscore 46 punten) berust op voldoende gronden. Dat de scores voor de genoemde kenmerken en daarmee de waardering niet houdbaar zijn, is niet gebleken. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
3.6.
Dat de waardering van de functie (met name door de scores voor kenmerken 3 en 11) in het verleden resulteerde in 47 punten, zoals aangevoerd door appellante, betekent niet dat deze waardering nu ook nog gehanteerd dient te worden. De hogere score had destijds, zoals door de minister ter zitting nader is toegelicht niet met de inhoud en aard van de werkzaamheden te maken, maar met het fysieke afbreukrisico dat het werken bij de [dienst] met zich meebrengt. Dit had echter niet via verhoging van de scores van de werkzaamheden geformaliseerd moeten worden, maar via bijvoorbeeld een toelage op de salariëring. Deze handelwijze is daarom ook teruggedraaid. Met de minister is de Raad van oordeel dat appellante zich niet kan beroepen op deze oude score, aangezien die waardering gebeurde op andere gronden dan vermeld in FUWASYS. Bovendien leidt de oude score van 47 niet tot schaal 11. De ophoging van de door appellante benoemde kenmerken 3 en 11 met score 4, zou in deze zaak leiden tot 48 punten, wat evenmin leidt tot schaal 11.
3.7.
Het standpunt van appellante dat zij primair ingedeeld had moeten worden in de FGR functie van Senior Operationeel Specialist WIV, schaal 11, en subsidiair in de FGR functie van Operationeel Specialist WIV, schaal 11, is een standpunt dat zij in dit beroep voor het eerst naar voren heeft gebracht. Het verschil tussen deze twee FGR functies in schaal 11 zit feitelijk in de omschrijving van de werkzaamheden. In deze procedure gaat het echter alleen over de waardering van de vastgestelde werkzaamheden, zoals beschreven in de ORB, aangevuld met het individueel samenstel van werkzaamheden en de indeling in het FGR, waaraan pas ná waardering van de functie wordt toegekomen. Voor een schaal 11 (in beide functies) is een minimale score van 49 nodig. Gelet op wat hiervoor is overwogen haalt de functie van appellante die score niet, zodat indeling in de FGR functie (Senior) Operationeel Specialist WIV, schaal 11, niet aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep tegen het bestreden besluit is dus ongegrond. Dit betekent dat dit besluit in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en L.M. Tobé en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

2.Uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732.
3.Uitspraak van 29 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3831.
4.Uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652.