ECLI:NL:CRVB:2021:2056

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
19/2955 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herwaardering van functie Audiobewerker 2 en indeling in salarisschaal binnen het Functiegebouw Rijk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de functiewaardering en indeling van de functie van appellante, werkzaam als senior audiobewerker bij de AIVD, binnen het Functiegebouw Rijk (FGR). De appellante had bezwaar gemaakt tegen de indeling van haar functie in salarisschaal 10, die volgens haar niet recht deed aan de werkzaamheden die zij verrichtte. De Raad oordeelt dat de minister de bezwaargronden van appellante tegen de functiewaardering niet correct heeft behandeld. De Raad stelt vast dat de indeling in het FGR niet kan worden vastgesteld zonder een goedgekeurde functiebeschrijving en dat de extra taken van appellante niet zijn meegenomen in de waardering. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de indeling in schaal 10 houdbaar was. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en draagt de minister op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de bezwaargronden van appellante voorgelegd moeten worden aan de Commissie voor Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF). Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.060,- bedragen.

Uitspraak

19.2955 AW

Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2019, 18/7725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R. Kamerling hoger beroep ingesteld
.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een reactie gegeven op het verweerschrift en daarbij een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kamerling. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.M. Meijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Op 28 oktober 2010 is met de vakorganisaties overeenstemming bereikt over de invoering van een nieuw rijksbreed functiegebouw, het Functiegebouw Rijk (FGR). Aanvankelijk was het FGR niet van toepassing bij de AIVD. Nadat de ondernemingsraad hierover zijn zorgen had geuit, is besloten dat het FGR ook wordt ingevoerd bij de AIVD en dat daarbij enkele nieuwe functiegroepen specifiek voor de AIVD aan het FGR worden toegevoegd. Appellante was werkzaam bij de AIVD in de functie van senior audiobewerker. Deze functie is in 2008 ingedeeld in het stramien deskofficer C, schaal IVc/S10. Bij besluit van 23 september 2013 heeft de minister vastgesteld dat de uitgangspositie van appellante voor de indeling van de functie in het Functiegebouw Rijk (FGR) die van deskofficer C is.
1.3.
Bij besluit van 16 juli 2014 heeft de minister aan appellante te kennen gegeven dat haar functie met ingang van 1 april 2014 in verband met de invoering van het FGR is ingedeeld in de functie met functienaam operationeel specialist WIV/WVO 10, met rolnaam audiobewerker S10. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 mei 2015 gegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen het achterstallige functie-onderhoud en het hanteren van een niet-actuele uitgangspositie voor de conversie naar het FGR. Besloten is dat in overleg een rolbeschrijving opgesteld zal worden, vergelijkbaar met de oude functieprofielen. Vervolgens zal deze rolbeschrijving, na waardering met FUWASYS, de grondslag voor inpassing in het FGR vormen.
1.4.
De functie van appellante en haar collega’s is vervolgens beschreven in de organieke rolbeschrijving (ORB) audiobewerker 2, waarbij de werkzaamheden per 1 april 2014 als uitgangspunt zijn genomen. Deze rolbeschrijving is in het MT van 28 januari 2016 vastgesteld en is daarna ter waardering voorgelegd aan het Expertisecentrum Organisatie & Personeel (ECOP). De in het rapport Waarderingen Organieke Rolbeschrijvingen geadviseerde waardering is in het MT van 4 februari 2016 vastgesteld en op 8 februari 2016 op intranet gepubliceerd. Nadat dit rapport in een gesprek met een delegatie van functiehouders is toegelicht, is voor de rolbeschrijving audiowerker 2 een addendum op het rapport van het ECOP op intranet geplaatst.
1.5.
Op 16 september 2016 heeft appellante desgevraagd een formulier “individueel samenstel van werkzaamheden” ingevuld. Daarin heeft zij ter aanvulling op de ORB de volgende drie zogenoemde extra structurele en substantiële taken beschreven, die per 1 april 2014 aan haar waren opgedragen: extra taak 1: VA werkzaamheden, online operaties; extra taak 2: werken bij MIVD/AS voor een gezamenlijk project, en extra taak 3: Informatie verzamelen uit verschillende (complexe) inlichtingenbronnen (…), analyseren, vertalen en duiden van deze informatie.
1.6.
Het ECOP heeft in het rapport van 23 maart 2017 geadviseerd de ORB en het individueel samenstel van werkzaamheden van appellante met behulp van FUWASYS te scoren op 46 punten, schaal 10 en de functie in te delen in het FGR in de functiefamilie uitvoering, functiegroep operationeel specialist WIV/WVO (schaalrangen 9-11), functietypering schaal 10.
1.7.
Bij besluit van 15 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 oktober 2018 (bestreden besluit, heeft de minister appellante te kennen gegeven dat haar functie van operationeel specialist WIV/WVO, schaal 10, met rolnaam audiobewerker 2 met ingang van 1 april 2014 ongewijzigd is ingedeeld in het FGR . Daarbij is in het bestreden besluit de volgende passage opgenomen:
“Indien u niet in beroep gaat tegen onderhavig besluit zal ik uw bezwaarschrift doorzenden naar de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering die de gronden ten aanzien van de waardering van de functie zal behandelen. Ik zal daartoe de beroepstermijn afwachten. Indien u wel in beroep gaat, zal worden gewacht met het doorsturen van uw bezwaarschrift totdat onderhavig besluit in rechte vaststaat.”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de indeling in het FGR in de functie operationeel specialist WIV/WVO schaal 10 met rolnaam audiobewerker 2 per 1 april 2014 in rechte houdbaar is. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe het volgende.
4.2.
Uit de overeengekomen systematiek bij invoering van het FGR volgt dat alvorens een functie kan worden ingedeeld in de juiste functie(groep) van het FGR sprake dient te zijn van een vaststaande en gewaardeerde functiebeschrijving. Uit wat partijen ter zitting hebben verklaard begrijpt de Raad dat niet (meer) in geschil is dat als functiebeschrijving in dit geval dient te gelden de ORB, aangevuld met de taken als opgenomen in het formulier Individueel samenstel van werkzaamheden, van 16 september 2016. Over deze specifieke taken heeft de ECOP gerapporteerd dat deze structureel een substantieel deel van de functie van appellante vormden tijdens de peildatum. De ECOP heeft deze extra taken dan ook in het advies over de waardering betrokken. De waardering van vorenbedoelde functie staat echter nog niet vast, nu appellante – onder meer – daartegen bezwaar heeft gemaakt en deze bezwaren nog niet, zoals is vereist op grond van artikel 6 van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering BBRA 1984, zijn voorgelegd aan de Commissie voor Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF). Vooral in het geval uit de – aldus nog uit te voeren – herwaardering in bezwaar zou volgen dat het samenstel van werkzaamheden van de functie van Audiobewerker 2 indeling in een andere salarisschaal (dan 10) rechtvaardigt, ligt het in de rede dat de functie dan ook in een andere functie(groep) van het FGR wordt ingedeeld. Dit betekent dat de minister, alvorens te kunnen beslissen op de bezwaren van appellante tegen het besluit van 15 juni 2017 de bezwaargronden van appellante tegen de functiewaardering moet voorleggen aan de CABF en vervolgens een besluit moet nemen over het advies van de CABF alvorens te beslissen op de bezwaren tegen de indeling in het FGR. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De minister dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is bepaald. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door de minister te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar (2 punten, € 534,- per punt), € 1.496,- in beroep (2 punten, € 748,- per punt) en € 1.496,- in hoger beroep (2 punten, € 748,- per punt) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 4.060,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 oktober 2018;
  • draagt de minister op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.060,-;
  • bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 429,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R. van Doorn