ECLI:NL:CRVB:2018:3831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
17/8220 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep functiewaardering en gelijkheidsbeginsel bij de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, werkzaam bij de Belastingdienst, had een aanvraag tot functieweging ingediend, maar de staatssecretaris had haar functie in schaal 10 gehandhaafd. Appellante stelde dat zij, net als enkele collega’s, in aanmerking moest komen voor schaal 11, en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De staatssecretaris had echter wisselende standpunten ingenomen en deze niet voldoende onderbouwd met relevante documenten. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk maakte waarom appellante niet gelijkwaardig was aan haar collega’s die wel in schaal 11 waren ingedeeld. De Raad vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het beroep gegrond werd verklaard. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.006,- bedroegen.

Uitspraak

17.8220 AW

Datum uitspraak: 29 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 november 2017, 17/2932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A. Helmer MA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Helmer. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. Fokkens-Kuiper en A. Megchelsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam in de functie van [functie] ( [functie] ) bij de Belastingdienst , eenheid [eenheid] .
1.2.
Op 13 april 2015 heeft appellante een zogenoemde aanvraag functieweging ingediend.
1.3.
Bij besluit van 31 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 april 2017 (bestreden besluit), heeft de staatssecretaris de functie van appellante gehandhaafd in schaal 10. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Omdat er Belastingdienst breed meerdere verzoeken tot functieweging voor de functie [functie] waren ontvangen, is afgesproken aansluiting te zoeken bij de reeds lopende functieweging [functie] van de Belastingdienst [afdeling 1] . De indeling van de [functie] is naar aanleiding van een indelingsrapport van 14 december 2015 vastgesteld op schaal 10. Besloten is om bij dit indelingsadvies aan te sluiten. Uit zorgvuldigheid heeft de regiodirecteur [eenheid] het functiebeeld behorend bij het indelingsrapport vergeleken met het functiebeeld dat appellante bij haar verzoek had ingediend. Deze functiebeelden komen inhoudelijk overeen en zijn beide gebaseerd op het functieprofiel [functie] , opgesteld door Belastingdienst [afdeling 2] in 2014 op basis waarvan aan appellante taken en werkzaamheden zijn opgedragen. Derhalve wordt aangesloten bij het standpunt van het [landelijke afdeling] om aansluiting te zoeken bij voormeld indelingsadvies en is de waardering van de functie van appellante op schaal 10 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX6497) heeft het bestuursorgaan bij het waarderen van functies een ruime mate van vrijheid. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan de waardering moet motiveren. Het moet concreet ingaan op argumenten waarmee de ambtenaar de waardering bestrijdt en zo nodig de oorspronkelijk gegeven motivering aanvullen of wijzigen.
4.3.
Ter zitting is door appellante bevestigd dat tegen de hoogte van de scores van de functieweging, zoals vastgesteld in het rapport van 14 december 2015 en gevolgd door de Commissie voor Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) in het advies van 20 november 2016, in hoger beroep geen gronden zijn gericht.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad komen het functiebeeld [functie] [afdeling 1] , dat aan het indelingsrapport en het advies van de CABF ten grondslag ligt, en het functiebeeld zoals door appellante bij haar aanvraag functieweging is gevoegd, op hoofdlijnen vrijwel volledig overeen. Anders dan door appellante naar voren gebracht is slechts sprake van marginale verschillen die niet van dien aard zijn dat daaruit geconcludeerd moet worden dat sprake is van een ander takenpakket dan wel een andere functie-inhoud.
4.5.
In bezwaar, beroep en hoger beroep heeft appellante een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Zij heeft hierbij gewezen op door haar met name genoemde collega [functie] bij de [eenheid] als ook bij andere onderdelen van de [onderdeel] , aan wie wel een schaal 11 is toegekend en die volgens appellante hetzelfde takenpakket uitvoeren als zij. Ook heeft appellante gewezen op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:2645) inzake een (andere) collega [functie] bij de eenheid [eenheid] .
4.6.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris (samengevat) overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel door appellante te algemeen is geformuleerd en dat verifiëren hiervan zonder namen van collega’s niet mogelijk is. Voor zover andere [functie] bij de [onderdeel] zijn ingeschaald op schaal 11 is sprake van situaties die niet vergelijkbaar zijn met de situatie van appellante. In het verweerschrift in hoger beroep heeft de staatssecretaris uiteengezet hoe de inschaling bij de collega’s van [afdeling 1] is verlopen. Daarbij zou sprake zijn van een herwaardering op grond van een uitbreiding van het takenpakket en een in overeenstemming daarmee gewijzigde functiebeschrijving. Over collega B heeft de staatssecretaris, na eerder te hebben gemeld dat aan deze collega door een fout schaal 11 was toegekend, in het verweerschrift gesteld dat B vanwege een structureel zwaarder takenpakket is ingedeeld in schaal 11. Appellante heeft voornoemde standpunten gemotiveerd bestreden en daartoe onder meer verklaringen van de betreffende collega’s overgelegd.
4.7.
De Raad stelt vast dat de staatssecretaris met betrekking tot het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel in de loop van deze procedure wisselende standpunten heeft ingenomen en deze standpunten niet heeft onderbouwd met - zo nodig geanonimiseerde - nadere besluiten, functiebeschrijvingen en functiewaarderingsrapporten. Hieruit volgt dat de staatssecretaris met het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom appellante niet, net als de door haar genoemde collega’s in aanmerking komt voor schaal 11. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
4.8.
De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en de staatssecretaris opdracht te geven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door de staatssecretaris te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden.
5. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten worden begroot op € 1.002,- in bezwaar, € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.006,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 april 2017;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.006,-;
  • bepaalt dat dat de staatssecretaris aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en C.H. Bangma en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S.H.H. Slaats
rh