In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een beroepsmilitair die was ontslagen wegens wangedrag. De appellant werd verweten dat hij 5 gram cocaïne voorhanden had in een door hem gehuurde auto in 2015. De Raad oordeelde dat de overtuiging dat appellant deze gedraging had begaan, niet kon worden verkregen uit de beschikbare gegevens. Het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de langere behandelingsduur gerechtvaardigd was door de afwachting van een strafrechtelijke procedure waarin appellant als verdachte betrokken was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de staatssecretaris van Defensie, herroepte het ontslagbesluit en verklaarde het beroep gegrond. Appellant kreeg een vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht terug.