ECLI:NL:RBNNE:2020:4376

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
18/830315-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanwezigheid hennepkwekerij, cocaïnehandel en aanwezigheid hennep met afwijzing van het Vidgen-verweer en overschrijding van de redelijke termijn

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van het medeplegen van cocaïnehandel, het aanwezig hebben van hennep en het telen van hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 september 2015 tot en met 12 november 2015 in Groningen betrokken was bij de handel in cocaïne en het telen van hennep. De verdachte is verschenen op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Hartman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Grooters.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor feit 1, voor zover het de pleegperiode van 1 tot en met 18 september 2015 betreft, vanwege een mogelijke dubbele vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de feiten 1, 2 en 3 beoordeeld en vastgesteld dat de verklaringen van medeverdachten en afgeluisterde gesprekken voldoende bewijs boden voor de veroordeling van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, en heeft verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen van in totaal € 2.930 gelast. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn baan als militair en zijn rol als vader. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830315-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2020. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Grooters.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 12 november 2015 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2015 te Groningen aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [straatnaam] ) ongeveer 5,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 12 november 2015 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 144 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad [1] betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat verdachte op 22 januari 2019 is veroordeeld voor ditzelfde feit met als pleegperiode 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015. Door de overlap in de ten laste gelegde periodes is sprake van een dubbele vervolging, in ieder geval ten aanzien van een deel van de pleegperiode.
De rechtbank constateert dat, anders dan in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie, niet vaststaat dat verdachte tweemaal in dezelfde zaak is gedagvaard. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet is uit te sluiten dat de veroordeling bij vonnis van 22 januari 2019 deels ziet op hetzelfde feit als waarvoor verdachte in onderhavige zaak onder feit 1 strafrechtelijk wordt vervolgd, en dus is niet uit te sluiten dat verdachte nu nogmaals wordt vervolgd voor dit feit voor zover het de pleegperiode 1 tot en met 18 september 2015 betreft. De rechtbank zal om die reden de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor feit 1, voor zover het de pleegperiode 1 tot en met 18 september 2015 betreft.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 3. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdenking ten aanzien van de feiten 1 en 3 is in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd. Deze verklaringen zijn niet eenduidig. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich bij de rechter-commissaris en ook ter zitting op zijn verschoningsrecht beroepen, zodat het ondervragingsrecht van verdachte is geschonden. Daaruit volgt dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] niet tot bewijs kunnen dienen. Met de uitleg van de tapgesprekken moet behoedzaam worden omgegaan in die zin, dat de betekenis van versluierend taalgebruik dient te zijn verankerd in betrouwbaar ondersteunend bewijs. Medeverdachte [medeverdachte 1] is de enige die de tapgesprekken nadere duiding geeft. Nu diens verklaring niet tot bewijs kan dienen, kan ook aan de tapgesprekken geen bewijskracht toekomen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet actief heeft deelgenomen aan het opzetten en exploiteren van de hennepplantage, zodat van medeplegen geen sprake is.
De raadsman heeft geen opmerkingen over de bewijsbaarheid van feit 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 november 2015, opgenomen op pagina 1549 e.v. van het dossier van Koninklijke Marechaussee met onderzoeknummer MRO/2700/2821711 van 22 januari 2016, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1] :
V: In welke hoeveelheden handel jij in cocaïne?
A: Wat ik verkoop? Dat is verschillend. In zo'n wikkel zit ongeveer 0,2 tot 0,3 gram.
V: Welke benamingen gebruik jij voor de hoeveelheden?
A: Halve is 0,3.
V: Wat bedoel je met 'vier kleintjes'?
A: Een kleintje betekent 0,3 gram. Ik heb bij mijn wikkels van 0,3 gram het versnijdingsmiddel
gedaan.
V: Wat houdt Lotto in?
A: Ik weet Lotto is vijf getallen. Dus dan zou Lotto vijf gram zijn dat weet ik wel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 november 2015, opgenomen op pagina 1572 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1] :
A: Ja, van september. Vanaf die tijd is het pas gaan lopen. Na mijn vakantie ben ik er pas mee
begonnen.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ) op 26 september 2015, opgenomen op pagina 1369 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
[medeverdachte 1:] Ik zit in het café en ik ben bijna leeg.
[verdachte:] Waar ben je dan?
[medeverdachte 1:] In Biljart.
[verdachte:] Kom naar mij dan
[medeverdachte 1:] Ja, dat is goed. Ik denk dat als jij [naam 1] belt en je bestelt weet hetzelfde dan red ik het wel
vanavond.
[verdachte:] Kom even hier heen.
[medeverdachte 1:] Ja dat is goed, zie je zo.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ) op 26 september 2015, opgenomen op pagina 1370 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
[medeverdachte 1:] Rij je nu langs de kroeg en neem nog even voor een meier mee?
[verdachte:] Jo.
[medeverdachte 1:] Jo, tot zo.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte] en een onbekend gebleven derde (NNm) op 16 oktober 2015, opgenomen op pagina 1413 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
[verdachte:] Hij komt zo jou kant op
NNm: Wie is die jongen dan?
[verdachte:] [medeverdachte 1] ja
NNm: Okay hij kan hier komen, naar de [supermarkt] . Wat moet hij hebben?
[verdachte:] vijf lotto
feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 14 november 2015, opgenomen op pagina 476 e.v. van het dossier van Koninklijke Marechaussee met onderzoeknummer MRO/2700/2821711 van 22 januari 2016, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Lijst van inbeslaggenomen goederen
Behoort bij object [straatnaam] te Groningen.
Slaapkamer
C.C.1.1. zakje met vermoedelijk hennep
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek van 5 januari 2016, opgenomen op pagina 548 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
goed SIN uit woning
groen gedroogd plantenmateriaal AAIJ5564NL [straatnaam]
SIN netto gewicht
AAIJ5564NL 5,5 gram
Ik onderwierp willekeurig gekozen plantenmateriaal aan de voornoemde narcoticatest Cannabis. Ik voerde de test driemaal uit en zag dat de kristallen in de testampullen telkens positief reageerden op de aanwezigheid van cannabisproducten en/ of derivaten daarvan.
feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2016, opgenomen op pagina 431 e.v. van het dossier van Koninklijke Marechaussee met onderzoeknummer MRO/2700/2821711 van 22 januari 2016, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
Op 12 november 2015 werd de woning van [medeverdachte 2] aan de [straatnaam] te Groningen doorzocht. In de woning is een hennepkwekerij aangetroffen. Hierbij is door een ruimploeg een aantal goederen meegenomen ter vernietiging. Hiervan is een ruimlijst opgesteld.
Ruimlijst Hennep
omschrijving aantal

1. Hennepplanten 150

(…)

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 januari 2016, opgenomen op pagina 1914 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Waarom heeft [verdachte] een sleutel van jou?
A: Dat is gewoon zo gegaan. Hij gaf mij een sleutel en ik aan hem.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 november 2015, opgenomen op pagina 1540 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
O: [verdachte] verklaart dat jij en [verdachte] een gezamenlijk potje met geld hebben. Wat kun jij hierover
verklaren?
A: Ehm, ja, er is wel eens een potje geweest in het begin, dat klopt.
(…)
V: Wie delen er allemaal mee in deze pot?
A: Alleen [verdachte] en ik. Meer wil ik er niet over kwijt.
(…)
V: Die hennepplantage. Komt die uit de pot?
A: Nee. Die heb ik gewoon geïnvesteerd. Die heb ik uit eigen zak betaald. In september van dit jaar
stond die hennepplantage er. Het potje is van daarna. Het geld in het potje is afkomstig van de
handel van mij en [verdachte] . Met [medeverdachte 2] had ik apart een afspraak over de inkomsten van de
hennepplantage.
(…)
V: Wie houdt de boekhouding bij?
A: Hij, [verdachte] .
(…)
V: Wat zou [verdachte] krijgen?
A: Ik had een bepaald bedrag met hem afgesproken wat hij zou krijgen voor het regelen van de
plantage, maar zover is het nooit gekomen. [verdachte] was er ook altijd bij, maar onderling zou [verdachte] ook
een percentage van mijn deel krijgen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 januari 2016, opgenomen op pagina 1605 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
V: Wanneer is de hennepkwekerij opgezet?
A: Als jullie een inval deden bij ons op de 13e. Ik had die middag nieuwe er in gezet. Dus het
was half september of eind september.
V: Wie waren hierbij betrokken?
A: Daar zijn [medeverdachte 2] en ik bij betrokken.
V: Wie is de eigenaar van de hennepkwekerij?
A: [medeverdachte 2] .
(…)
V: Hoeveel stekken had je gehaald?
A: Die had [medeverdachte 2] gehaald, dus dat weet ik niet.
V: En de tweede keer?
A: Die heeft hij ook geregeld.
V: Die had jij toch geregeld?
A: Nee, betaald, maar hij heeft ze opgehaald. Die zijn zelfs bij mij thuis langs gebracht.
[medeverdachte 2] heeft ze geregeld en uiteindelijk ook betaald. Wij verrekenen dat dan onderling. Ik
zei tegen hem dat als je het veilig wilt doen dan wil ik het wel aansluiten, maar dan wel
op de normale manier. Af en toe keek ik ernaar, maar de rest deed hij zelf, zoals water
geven.
(…)
V: Hoe ging het oogsten in zijn werk?
A: Ik met [medeverdachte 2] . Ik heb [medeverdachte 2] 3, 4 uurtjes geholpen de rest heeft hij zelf gedaan. Ik heb hem
laten zien hoe het moest en daarna had ik ook mijn eigen dingen te doen.
(…)
V: Wat was afgesproken omtrent de verdeling van de inkomsten van de hennep?
A: [medeverdachte 2] had het meeste want het was zijn huis.
V: Wat was de verhouding?
A: 60/40 hebben we het dan over.
V: 60 voor [medeverdachte 2] . En 40?
A: Voor mij.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ), opgenomen op pagina 1770 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
(…)
[medeverdachte 1:] Weet je waar ik zo agressief van wordt
[verdachte:] Nou
[medeverdachte 1:] Waarom hij die kanker raam laat openstaan
[verdachte:] Jaahe
[medeverdachte 1:] Dan denk ik ben je een stumper of zo
[verdachte:] Ja kerel wat denkt hij in de nacht je woont niet op drie of vier hoog
[medeverdachte 1:] Eeh vindt je het raar als er hier drie junks op straat lopen
[verdachte:] Ja
[medeverdachte 1:] Dan mag je hopen dat het junks waren want die komen toch niet meer terug
(…)
[verdachte:] Hij komt helemaal panisch hier naast mijn bed kerel wat de fuck jongen
[medeverdachte 1:] Is goed eeh weet je wat we gaan zaterdag zondag halen we het er gewoon af
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ), opgenomen op pagina 1771 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
(…)
[verdachte:] Jaa hij zegt dan ja en eeh moet ik de hele tijd zo lang wachten voor dat het klaar is en ik zeg ja
maar [medeverdachte 2] dat wist je van te voren.
(…)
[verdachte:] Ramen laat hij open rent naar boven naar mij ik moet nog omkleden alles
[medeverdachte 1:] ggghhhh
[verdachte:] Ik kom naar beneden ik zie dat die rolgordijn weg is dus die rolgordijn is er af dus iedereen kan
zijn huis inkijken
[medeverdachte 1:] Jah
(…)
[verdachte:] Bel [medeverdachte 2] even op en vraag hoe het met hem gaat zeg he jongen hoe gaat het na vanavond niet
bang he zo kijken wat hij zegt
[medeverdachte 1:] Is goed.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ), opgenomen op pagina 1720 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
[medeverdachte 1:] Oké. Waar is [medeverdachte 2] dan?
[verdachte:] Weet ik niet.
[medeverdachte 1:] Wat?
[verdachte:] Weet ik niet. Volgens mij zou hij thuis zijn toch?
[medeverdachte 1:] O, is die gewoon thuis, dan kijk ik zo wel even.
[verdachte:] Ja, volgens mij moet hij thuis zijn. Als die weer bij zijn vader is moet je hem zeggen dat
die die kankerdag gewoon thuis moet blijven.
[medeverdachte 1:] Dat die vanavond thuis moet blijven?
[verdachte:] Ja, dat die gewoon elke dag totdat het weg is, dat die thuis blijft.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 11 januari 2016, opgenomen op pagina 1650 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het zaakdossier 'Aanwezig hebben, telen van en handel in Hennep':
Whatsapp berichtenuitwisseling op 11 november 2015, omstreeks 14:43 uur, tussen
[verdachte] en [medeverdachte 2] .
[verdachte:] [naam 2] al geweest trouwens
[medeverdachte 2:] Ja man net net
[verdachte:] Waarvoor
[medeverdachte 2:] Om te vragen of de kleding droog was
[verdachte:] Kijk goed
[verdachte:] Wat doe doet
[medeverdachte 2:] Ja stond met mijn bek boven op
[verdachte:] Oké
[verdachte:] Hijs al weer weg
[medeverdachte 2:] Hij is alweer naar huis want is niet droog
[verdachte:] Zekers
[medeverdachte 2:] Niet alle kleding meeste wel
[verdachte:] Jonge het heeft geen 8 dagen nodig
[medeverdachte 2:] Maar het klopt wel man
[medeverdachte 2:] Gaat echt langzaam
[verdachte:] Kk langzaam
[verdachte:] Lichten aan
[medeverdachte 2:] Ja man
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van feiten 1 en 3 het volgende.
Het beroep van de raadsman op het zogenoemde Vidgen-criterium [2] komt hierop neer, dat een verklaring van een getuige tot het bewijs kan worden toegelaten, indien het ontbreken van de mogelijkheid om deze getuige te kunnen ondervragen een gerechtvaardigde reden heeft en het absoluut noodzakelijk is geweest om de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden én de mate waarin de getuigenverklaring beslissend is geweest voor de veroordeling in verhouding tot de compensatie voor het nadeel waarin de verdediging door het niet kunnen ondervragen van de getuigen is geplaatst de balans niet zodanig door doet slaan in het nadeel van de verdediging dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijk proces.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich bij de rechter-commissaris en bij de rechtbank beroepen op het hem toekomende verschoningsrecht, waaruit volgt dat het absoluut noodzakelijk is geweest de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaring niet in enige en beslissende mate steunt op de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd. De tapgesprekken, die zelfstandige bewijsmiddelen zijn, vormen steunbewijs. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] er een handel op nahielden. Dat het cocaïnehandel betrof, blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] die uitleg heeft gegeven over de in de getapte gesprekken gebruikte termen. Uit die gesprekken blijkt ook dat verdachte zorgde voor de inkoop en aanvoer van de door medeverdachte te verkopen cocaïne.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte bij het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij een aansturende, leidinggevende rol heeft gespeeld. Niet alleen geeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] dwingend de opdracht om medeverdachte [medeverdachte 2] thuis te laten blijven om -zo begrijpt de rechtbank- toezicht te houden op de hennepkwekerij, die zich in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] bevond. Ook had verdachte zelfstandig toegang tot de hennepkwekerij nu hij een sleutel van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] had. Bij een inbraak in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] gaat deze in paniek naar verdachte om hem van de inbraak en de mogelijke ontdekking van de hennepkwekerij op de hoogte te stellen. Bovendien deelde verdachte volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] mee in de opbrengst van de kwekerij. De rechtbank acht de leidinggevende rol van verdachte van dusdanig gewicht, dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten, zodat van medeplegen sprake is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 19 september 2015 tot en met 12 november 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij op 12 november 2015 te Groningen aanwezig heeft gehad in een woning aan de [straatnaam] ongeveer 5,5 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
3.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 12 november 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand gelegen aan [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 144 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod
3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn waarbinnen strafzaken dienen te zijn afgehandeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van feiten 1 en 3. Feit 2 is een bagateldelict.
Bij een bewezenverklaring van feiten 1 en 3 zal aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf moeten worden opgelegd, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen strafzaken moeten worden afgedaan, het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de gevolgen die verdachte van de strafvervolging heeft ondervonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan cocaïnehandel en teelt en verwerking van hennep. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin verdovende middelen worden geproduceerd en verhandeld, waarbij hij werd gedreven door winstbejag. De rechtbank rekent hem dit aan. Verdachte heeft daarbij een leidinggevende rol gespeeld ten opzichte van zijn medeverdachten, hetgeen de rechtbank strafverzwarend acht. Voor het plegen van de bewezenverklaarde feiten past in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt ermee rekening dat verdachte door zijn gedragingen zijn baan als militair en daarmee zijn inkomstenbron is kwijtgeraakt. Hoewel dit aan zijn eigen gedraging is te wijten, heeft verdachte in de afgelopen jaren zijn leven opnieuw op de rit moeten krijgen. Sinds de inverzekeringstelling, inmiddels vijf jaar geleden, is verdachte vader geworden. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om geen gevangenisstraf maar een taakstraf op te leggen.
In het licht van hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, houdt de rechtbank ermee rekening dat verdachte op 22 januari 2019 is veroordeeld voor (onder andere) cocaïnehandel tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden.
In een zaak als de onderhavige geldt als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 12 november 2015. Verdachte is voor de eerste maal opgeroepen te verschijnen in de tegen hem aanhangig gemaakt strafzaak voor de zitting van 8 juli 2019. De redelijke termijn is overschreden met bijna twintig maanden, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een (deels voorwaardelijke) taakstraf van de hierna te melden duur. Voor de bewezenverklaarde overtreding (feit 2) zal de rechtbank geen afzonderlijke straf opleggen.
Inbeslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen, groot € 1.120, € 1.190 en € 620, totaal € 2.930.
De rechtbank acht het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van in totaal € 2.930,00
vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit aan verdachte toebehoort en de bewezenverklaarde feiten 1 en 3 met betrekking tot dit geld zijn begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 1, voor zover het de pleegperiode 1 tot en met 18 september 2015 betreft.
Verklaart het onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 100 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast, indien veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen geldbedragen van € 1.120, € 1.190 en € 620.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. M.B.W. Venema rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2020.

Voetnoten

1.HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3043, r.o. 2.4.1
2.HR 29 januari 2013, ECLI:HR:2013:BX5539