ECLI:NL:CRVB:2023:1478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/1617 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en vaststelling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering aanvroeg. De appellant, geboren in 1964, had eerder een aanvraag ingediend die in 2009 was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het ontbreken van bewijs dat hij op zeventienjarige leeftijd beperkingen had door ziekte of gebrek. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op het besluit van 2009. De Raad benadrukt dat het tijdsverloop van meer dan 40 jaar het onmogelijk maakt om de beperkingen van de appellant op de relevante leeftijden vast te stellen. De appellant had weliswaar medische gegevens overgelegd, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat hij op zijn zeventiende of achttiende jaar meer dan 25% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van de appellant af.

Uitspraak

22 1617 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2022, 21/3367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. van den Boogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift Iingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Boogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Namens appellant, geboren op [geboortedag] 1964, is op 15 december 2008 voor het eerst een Wajong-uitkering aangevraagd. Appellant ontving op dat moment een bijstandsuitkering van de gemeente Utrecht. Met het besluit van 22 april 2009 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat vanwege het tijdsverloop niet vastgesteld kan worden of bij appellant op zeventienjarige leeftijd sprake is van beperkingen door ziekte of gebrek, waardoor geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag kan worden aangewezen. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld of de vereiste wachttijd van 52 weken is aangevangen of volbracht. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit met het besluit van 26 augustus 2009 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 11 november 2009 is namens appellant verzocht om opnieuw te onderzoeken of hij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Omdat het Uwv de gevraagde informatie van de behandelaar van appellant niet heeft ontvangen, heeft het Uwv vastgesteld dat ten opzichte van het besluit van 26 augustus 2009 geen wijziging heeft plaatsgevonden.
1.3.
Op 12 januari 2015 heeft appellant bij het Uwv opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd nadat in 2014 bij hem een ontwikkelingsstoornis (stoornis in het autistisch spectrum, ASS) is vastgesteld. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij het besluit van 17 februari 2015 de aanvraag afgewezen. Volgens de verzekeringsarts is het op grond van de bevindingen bij onderzoek, dossierstudie en informatie uit de behandelende sector niet goed mogelijk om een uitspraak te kunnen doen over het functioneren en de mogelijke beperkingen van appellant op achttienjarige leeftijd en/of tijdens zijn studie. Medisch objectiveerbare informatie uit die periode ontbreekt omdat appellant toen niet onder behandeling was. De eerste contacten van appellant met de behandelende sector dateren van latere datum toen appellant inmiddels 31 jaar was. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 februari 2015 heeft het Uwv met het besluit van 29 mei 2015 ongegrond verklaard. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie met betrekking tot de eerst in 2014 vastgestelde ontwikkelingsstoornis weliswaar als nieuw beoordeeld, echter geeft dit geen aanleiding om de eerdere oordelen uit 2009 en 2010 te herzien. Het gaat om hetzelfde medische feiten- en klachtencomplex als waarvoor destijds een Wajong-uitkering werd aangevraagd. Waar jarenlang gedacht werd aan schizofrenie of een schizoïde persoonlijkheidsstoornis, werd in 2014 vastgesteld dat de problematiek ontwikkelingsproblematiek betreft (ASS). Bij een ontwikkelingsstoornis ligt de eerste arbeidsongeschiktheidsdag per definitie voor de zeventiende verjaardag. Omdat er geen objectiveerbare gegevens zijn uit die tijd is het niet mogelijk om beperkingen ten aanzien van arbeid in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te nemen op de zeventiende verjaardag of rond het staken van de gevolgde HBO-opleiding.
1.4.
Op 7 december 2020 heeft appellant bij het Uwv opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij deze aanvraag heeft appellant diverse medische gegevens overgelegd, waaronder informatie van diverse psychiaters, een toelichting geschreven door zijn broer en het rapport waaruit blijkt dat hij in 1990 met S5 uit militaire dienst is ontslagen. Met het besluit van 15 januari 2021 heeft het Uwv de aanvraag van 7 december 2020 aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 22 april 2009 en vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om een ander besluit te nemen. De argumentatie voor het afwijzen van de aanvraag voor een Wajonguitkering in 2015 is ook nu nog aan de orde.
1.5.
Met het besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 januari 2021 ongegrond verklaard. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere afwijzende beslissing van 22 april 2009. De nu overgelegde informatie geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat met het besluit van 22 april 2009 sprake was van een evident onjuist oordeel. De andere diagnose voor dezelfde en reeds onderkende problematiek (ASS in plaats van schizofrenie) leidt niet tot een andere inhoudelijke weging van de problematiek. Het betreft hetzelfde medische feitencomplex dat in de loop der tijd anders is 'gelabeld'. Tussen deze twee diagnoses is er bovendien veel overlap. De verzekeringsarts die bij de Wajong-beoordeling in 2009 betrokken was dacht ook al aan een ASS-beeld met bijkomende persoonlijkheidsstoornis in plaats van schizofrenie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant tot aan zijn achttiende verjaardag voltijds regulier onderwijs heeft gevolgd en op negentienjarige leeftijd zijn HAVO-diploma heeft gehaald, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van belastbaarheid rondom einde wachttijd. Bij het ontbreken van nadere medische gegevens uit die tijd en gezien het niveau van functioneren in die tijd, kan er geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld worden op de zeventiende verjaardag en is de wachttijd van 52 weken evenmin volgemaakt. In de periode 1983-1988 of tot 1989 studeerde appellant aan de HTS, die hij niet heeft afgerond. Er is zoveel jaren na dato en bij het ontbreken van medische informatie uit die periode volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen eerste ziektedag tijdens studie vast te stellen, laat staan dat het mogelijk is om een gedetailleerd oordeel over de belastbaarheid per einde wachttijd te geven door het opstellen van een FML. Appellant is ondanks aanwezigheid van klachten na zijn studie goedgekeurd voor militaire dienst en heeft daarna enige tijd zijn dienstplicht vervuld totdat hij in maart 1990 uit dienst ging wegens S5.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de besluitvorming door het Uwv heeft de rechtbank vastgesteld dat enerzijds moet worden beoordeeld of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan met terugwerkende kracht moet worden teruggekomen van het besluit van 22 april 2009 en anderzijds moet worden beoordeeld of aanleiding bestaat om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 22 april 2009. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat de beoordeling van de aanspraken van appellant moet plaatsvinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Concreet betekent dit volgens de rechtbank dat moet worden beoordeeld of de medische situatie van appellant op zijn zeventiende verjaardag en op zijn achttiende verjaardag zodanig was dat hij minimaal 25% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, dan wel dat appellant ten tijde van het staken van zijn studie meer dan 25% arbeidsongeschikt was. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zodat er geen aanleiding is om terug te komen van het besluit van 22 april 2009. De informatie over de afkeuring voor militaire dienst (wegens S5) was al in 2009 bekend. De diagnose ASS in plaats van schizofrenie is als zodanig wel een nieuwe diagnose maar de medische feiten zijn niet anders. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gevolgd in de motivering dat met de afwijzing van de Wajong-aanvraag op 22 april 2009 geen sprake was van een onjuist besluit, zodat er ook geen aanleiding is voor een herziening van dat besluit voor de toekomst.
3.1.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank bestreden voor wat betreft de afwijzing van zijn verzoek om voor de toekomst terug te komen van het besluit uit 2009. Appellant heeft aangevoerd dat bij hem sprake is van een ontwikkelingsstoornis die vanaf de vroege jeugd bestaat. Daarom kunnen vanaf het zeventiende jaar beperkingen vastgesteld worden op het terrein van de sociale omgang en communicatie en op het terrein van de fysieke werkomgeving. Deze beperkingen waren ook op de achttiende verjaardag onverminderd aanwezig. Dat appellant in deze periode middelbaar onderwijs heeft gevolgd impliceert niet dat er geen beperkingen waren, hij heeft immers de derde klas van het VWO gedoubleerd en na de vierde klas VWO werd hij niet bevorderd naar de vijfde klas VWO, maar naar de vierde klas HAVO. Hetzelfde geldt volgens appellant voor zijn studie aan de HTS. In dit verband heeft appellant bepleit om zijn belastbaarheid niet te bepalen aan de hand van de cijfermatige schatting die volgt uit de systematiek van de AAW, maar aan de hand van een wat hij ter zitting heeft omschreven als een ‘beredeneerde schatting’. Aannemelijk is dat appellant als gevolg van zijn beperkingen in ieder geval niet meer dan 75% arbeidsgeschikt was in de te beoordelen perioden. Subsidiair heeft appellant aangevoerd dat hij in 1989 gedurende acht maanden student is geweest. Uit het feit dat hij ongeschikt voor militaire dienst is beoordeeld en uit zijn functioneren nadien volgt dat hij in 1990 al volledig arbeidsongeschikt was, zodat hij op grond daarvan recht heeft op toekenning van een Wajong-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
In hoger beroep is het geschil beperkt tot het verzoek van appellant om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 22 april 2009. Met dat besluit heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat door het tijdsverloop niet kon worden vastgesteld of is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een Wajong-uitkering.
4.1.2.
Zoals volgt uit de uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) geldt voor een aanvraag waarbij voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit dat de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend moet onderbouwen. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn. Het is vervolgens aan het Uwv om te onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Indien de onjuistheid van het besluit door het Uwv wordt vastgesteld, is het Uwv gehouden een belangenafweging te maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toetsing plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.2.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) en omdat appellant is geboren in 1964, dient de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd waarom de overgelegde informatie, waaronder de S5rapportage uit 1990, niet leidt tot de conclusie dat het besluit van 22 april 2009 onjuist is geweest. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het is heel goed mogelijk dat appellant al voor zijn zeventiende jaar beperkingen ondervond van de inmiddels als ASS gediagnosticeerde stoornis. Dat alleen is niet genoeg om een Wajong-uitkering te kunnen krijgen. Duidelijk moet zijn hoe ernstig die beperkingen op het zeventiende en achttiende jaar waren en in hoeverre ze appellant belemmerden bij het verrichten van loonvormende arbeid. Appellant kan op grond van de AAW immers pas als jonggehandicapte worden aangemerkt als hij door zijn beperkingen meer dan 25% arbeidsongeschikt is. In het geval van appellant kan het Uwv die beperkingen niet meer vaststellen. Dat komt omdat het inmiddels ruim 40 jaar geleden is dat appellant zeventien en achttien jaar was en er geen informatie is over hoe hij toen functioneerde. Ook is niet gebleken dat appellant toen hulp of zorg heeft gekregen voor zijn klachten. Dat door het tijdsverloop geen informatie beschikbaar is om vast te kunnen stellen of appellant in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, komt volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3583) voor zijn rekening. Ditzelfde geldt ook voor de periode waarin appellant heeft gestudeerd. Dat appellant na het staken van zijn studie, in 1990 met S5 uit militaire dienst is gegaan, is onvoldoende om de beperkingen te kunnen vaststellen die appellant toen had bij het verrichten van loonvormende arbeid.
4.5.
Omdat nog steeds onvoldoende informatie aanwezig is om te kunnen vaststellen of appellant aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het Uwv het verzoek om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 22 april 2009 heeft kunnen afwijzen.
4.6.
Gelet op de wetssystematiek bestaat er geen ruimte voor een andere – beredeneerde – schatting van de belastbaarheid, zoals door appellant is bepleit.
5. Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.C. Boeree als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi