ECLI:NL:CRVB:2023:1423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/2581 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum IVA-uitkering en bijzondere gevallen onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de IVA-uitkering van een ex-werknemer. De ex-werknemer was sinds 28 juni 2010 ziek en had in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. In 2017 werd vastgesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv had de ex-werknemer met ingang van 2 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, maar de werkgever (betrokkene) stelde dat de uitkering eerder moest ingaan op basis van artikel 64 van de Wet WIA, dat uitzonderingen voor bijzondere gevallen toestaat. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er sprake was van een bijzonder geval, maar het Uwv was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een bijzonder geval. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van een bijzonder geval bij de aanvrager ligt. De Raad concludeerde dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht was vastgesteld op 2 augustus 2019, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

22.2581 WIA

Datum uitspraak: 26 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2022, 21/2350 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uvw)
[betrokkene] B.V. te [vestigingsplaats] (betrokkene)
[gedaagde] (ex-werknemer)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werknemer heeft als derde-belanghebbende deelgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door D.C. Heijstek. Ex-werknemer is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De ex-werknemer was werkzaam bij betrokkene. Op 28 juni 2010 heeft hij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft hem bij besluit van 29 maart 2012 met ingang van 25 juni 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de voornoemde uitkering niet wijzigt. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij besluit van 21 mei 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van de ex-werknemer met ingang van 25 augustus 2015 gewijzigd in een
WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft bij besluiten van 4 september 2015 en
15 november 2016 vastgesteld dat de hoogte van deze uitkering niet wijzigt. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 31 juli 2020 heeft betrokkene een verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv, op basis van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling, vastgesteld dat de
ex-werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het Uwv hem met ingang van 31 juli 2020 in aanmerking gebracht voor een
IVA-uitkering. Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene hiertegen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 februari 2021 geconcludeerd dat de ex-werknemer al per 14 november 2017 als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Het Uwv heeft bij besluit van 1 maart 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 13 oktober 2020 gegrond verklaard en de
ex-werknemer met ingang van 2 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een
IVA-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het
bestreden besluit gegrond verklaard. Ten aanzien van het geschil of sprake is van een bijzonder geval, dat ertoe leidt dat de IVA-uitkering van de ex-werknemer eerder moet ingaan dan 52 weken voorafgaand aan het verzoek om herbeoordeling, heeft de rechtbank zich gebaseerd op het bepaalde in artikel 64, elfde lid, van de WIA. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat het Uwv zelf heeft vastgesteld dat de ex-werknemer in 2017 uitbehandeld en duurzaam arbeidsongeschikt was, een bijzonder geval gezien. Hiermee staat voor de rechtbank zonder meer vast dat aan de medische voorwaarden voor toekenning van het recht was voldaan en is er in redelijkheid geen aanleiding om het recht op een latere datum in te laten gaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een bijzonder geval. Volgens het Uwv is geen sprake van een bijzonder geval dat op grond van artikel 64 van de Wet WIA ertoe leidt dat de IVA-uitkering eerder moet ingaan. Het begrip “bijzonder geval" moet volgens het Uwv op grond van vaste rechtspraak van de Raad naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. De omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 februari 2021 heeft geconcludeerd dat de ex-werknemer per 14 november 2017 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, is geen bijzonder geval. De bewijslast dat sprake is van een bijzonder geval ligt bij betrokkene als aanvrager, die hierin volgens het Uwv niet is geslaagd. Nu geen sprake is van een bijzonder geval, is volgens het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de
ex-werknemer terecht bepaald op 2 augustus 2019. Het Uwv heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in stand moet blijven en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Volgens betrokkene heeft de rechtbank terecht een bijzonder geval aangenomen dat ertoe leidt dat de IVA-uitkering van de ex-werknemer per 14 november 2017 moet ingaan.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.1.
In artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv op aanvraag vaststelt of recht op een uitkering op grond van artikel 47 van de Wet WIA
(een zogenoemde IVA-uitkering) ontstaat.
4.2.2.
Op grond van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA kan het recht op een uitkering op grond van deze wet niet worden vastgesteld over een periode gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
4.2.3.
Op grond van artikel 64, twaalfde lid, van de Wet WIA is het elfde lid van dit artikel
van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
4.2.4.
In de memorie van toelichting bij de totstandkoming van artikel 64, twaalfde lid, van de Wet WIA is het volgende vermeld:
“Omdat het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering op grond van deze wet niet alleen op aanvraag kan herleven respectievelijk worden gewijzigd, maar ook ambtshalve, wordt in het nieuwe twaalfde lid geregeld dat het elfde lid van overeenkomstige toepassing is wanneer geen sprake is van een aanvraag. Daardoor kan de herleving of het later ontstaan van het recht dan wel de verhoging van de uitkering niet vroeger ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het UWV heeft vastgesteld dat daarvan sprake is. Hiermee wordt aangesloten bij de overige arbeidsongeschiktheidswetten, waar deze beperking in terugwerkende kracht op vergelijkbare wijze is geregeld.”
4.2.5.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt dat dit artikel is afgeleid van – onder meer – artikel 35, tweede lid, van de WAO (Kamerstukken II, 2004/05, 30034, nr. 3, blz. 196). Naar vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld zijn uitspraak van
7 augustus 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:3097, kan van een bijzonder geval in de zin van artikel 35, tweede lid, van de WAO, sprake zijn indien de betrokken verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Er bestaat geen aanleiding om ten aanzien van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA in andere zin te oordelen.
4.2.6.
De vraag of sprake is van een bijzonder geval wordt op grond van vaste rechtspraak
restrictief uitgelegd. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7819) zal een verzekerde ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht niet in verzuim te zijn geweest indien de verzekerde het inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn medische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.
Het geschil
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht heeft vastgesteld op 2 augustus 2019, zijnde 52 weken voorafgaand aan het verzoek van betrokkene om herbeoordeling van 31 juli 2020.
Toepassing artikel 64 Wet WIA
4.4.
In een situatie als de onderhavige, waarin de werkgever het Uwv verzoekt de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer te beoordelen, is artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA van toepassing. Het twaalfde lid gaat over de situatie waarin het recht op uitkering later ontstaat of herleeft of de uitkering wordt verhoogd zonder dat daaraan een aanvraag van de verzekerde ten grondslag ligt, bijvoorbeeld als het Uwv daartoe ambtshalve besluit of bij een verzoek om herbeoordeling door de ex-werkgever. Als er geen sprake is van een aanvraag van de verzekerde, wordt in het twaalfde lid geregeld dat het elfde lid van overeenkomstige toepassing is. Daardoor kan de herleving of het later ontstaan van het recht of de verhoging van de uitkering ook in dat geval niet eerder ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het Uwv dat heeft vastgesteld dat daarvan sprake is. Dit betekent dus dat het recht op een IVA-uitkering van de ex-werknemer weliswaar op grond van artikel 48 van de Wet WIA per 14 november 2017 is ontstaan, nu vanaf die datum is vastgesteld dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, maar dat - ook in het geval van een verzoek om herbeoordeling door betrokkene als werkgever - de uitkering vanwege de beperkende werking van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA niet eerder kan ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de aanvraag van betrokkene, tenzij er sprake is van een bijzonder geval.
Is sprake van een bijzonder geval?
4.5.1.
Het Uwv heeft terecht geen bijzonder geval aanwezig geacht, op grond waarvan de IVA-uitkering van de ex-werknemer eerder dan 2 augustus 2019 moet ingaan. Hiertoe wordt als volgt geoordeeld.
4.5.2.
De Raad volgt de rechtbank niet in het oordeel dat de omstandigheid, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 februari 2021 heeft geconcludeerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid per 14 november 2017 tevens duurzaam was, een omstandigheid is die moet leiden tot de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval als genoemd in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. De strekking van dit artikelonderdeel, zoals in 4.4. is weergegeven, is immers juist dat, ook al is het recht ontstaan op een eerder moment - in dit geval 14 november 2017-, dit niet eerder kan ingaan dan 52 weken voor het verzoek om herbeoordeling.
4.5.3.
De bewijslast dat sprake is van een bijzonder geval ligt bij de aanvrager, in dit geval bij betrokkene die heeft verzocht om herbeoordeling. Verwezen wordt naar de uitspraken van
4 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1758) en 11 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:44).
4.5.4.
Betrokkene heeft niet onderbouwd dat zij, wat de verlate aanvraag of verzoek om herbeoordeling betreft, redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Niet kan worden ingezien dat betrokkene niet eerder een herbeoordeling had kunnen aanvragen. De omstandigheid dat de betrokkene voordat hij door zijn adviseur daarop werd gewezen, niet zou hebben geweten dat er een herbeoordeling kan worden aangevraagd, zoals ter zitting is gesteld, acht de Raad onvoldoende. Het is voor rekening en risico van betrokkene dat hij zich hierover niet eerder – al dan niet door het Uwv - heeft laten voorlichten.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de
ex-werknemer terecht heeft vastgesteld op 2 augustus 2019.
5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit moet ongegrond worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 maart 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en E.W. Akkerman en
W.D.M. van Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) K.M. Geerman