ECLI:NL:CRVB:2022:1758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling ingangsdatum verhoging WAO-uitkering en bijzondere gevallen
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had in 2003 een WAO-uitkering gekregen, maar deze was in 2005 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. In 2019 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheid, waarna het Uwv de uitkering met terugwerkende kracht verhoogde naar 80-100% per 19 juni 2018. Appellant maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van deze verhoging, met het argument dat hij recht had op een verhoogde uitkering vanaf de datum van faillissement van zijn eetcafé op 19 oktober 2010, omdat hij toen gezondheidsklachten had die hij niet eerder kon melden door persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen bijzonder geval was dat een eerdere ingangsdatum rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was geweest om eerder een aanvraag in te dienen. De medische informatie toonde geen (psychisch) onvermogen aan, en het niet beheersen van de Nederlandse taal was geen reden om een bijzonder geval aan te nemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.