ECLI:NL:RBDHA:2022:8236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering en bijzondere omstandigheden bij herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cleanlease B.V. en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een IVA-uitkering aan een (ex-)werknemer. De eiseres, Cleanlease B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat de uitkering aan de (ex-)werknemer met terugwerkende kracht heeft toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de (ex-)werknemer vanaf 16 juli 1984 bij eiseres werkzaam was en zich op 28 juni 2010 ziek heeft gemeld. Na een medische herbeoordeling heeft het UWV in oktober 2020 een IVA-uitkering toegekend vanaf 31 juli 2020. Eiseres was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV zich op het standpunt stelde dat de ingangsdatum van de uitkering maximaal 52 weken vóór de aanvraag kon liggen. Eiseres voerde aan dat het UWV in een vergelijkbare zaak wel een eerdere ingangsdatum had gehanteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid, omdat het UWV zelf had vastgesteld dat de (ex-)werknemer in 2017 al duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

Cleanlease B.V., te Koudekerk aan den Rijn, eiseres

(gemachtigden: mr. P.S. Dijkstra en D. Heijstek),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. B.D. Drossaert).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] , (ex-)werknemer van eiseres, een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend vanaf 31 juli 2020.
Bij besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en een IVA-uitkering toegekend vanaf 2 augustus 2019.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 13 mei 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Heijstek. Verweerder is niet verschenen met bericht. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. [derde-partij] , (ex-)werknemer, is vanaf 16 juli 1984 werkzaam geweest bij eiseres als systeembeheerder voor 40 uur per week. Op 28 juni 2010 heeft hij zich ziek gemeld en sinds 25 juni 2012 ontvangt hij een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering). Bij besluit van 21 mei 2015 heeft verweerder aan (ex-)werknemer een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend per 25 augustus 2015.
2. Bij de medische herbeoordeling op verzoek van eiseres op 31 juli 2020
overweegt de primaire verzekeringsarts in de rapportage van 13 oktober 2020 dat
(ex-)werknemer vanwege psychische klachten passend bij het posttraumatisch stresssyndroom en een gegeneraliseerde angststoornis ernstig is beperkt in sociale en persoonlijke activiteiten. Daarnaast is (ex-)werknemer beperkt vanwege klachten aan zijn rechterschouder. Hij concludeert dat (ex-)werknemer daarom per 31 juli 2020 geen benutbare mogelijkheden heeft. De functionele mogelijkheden en de belastbaarheid zullen naar verwachting niet of nauwelijks veranderen, met name gelet op het feit dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn. (Ex-)werknemer is optimaal en maximaal behandeld en de huidige behandeling is gericht op stabilisatie van het medisch ziektebeeld.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder (ex-)werknemer een IVA-uitkering toegekend vanaf 31 juli 2020.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in zijn rapport van 24 februari 2021 dat, indien in 2017 een herbeoordeling zou hebben plaatsgevonden, vanaf 14 november 2017 volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zou zijn aangenomen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan (ex-)werknemer per 2 augustus 2019 een IVA-uitkering toegekend. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat (ex-)werknemer vanaf 2 augustus 2019 recht heeft op een IVA-uitkering omdat de uitkering niet eerder mag worden toegekend dan 52 weken vóór het indienen van de aanvraag tot herbeoordeling (31 juli 2020). Het feit dat in 2016 is toegezegd om een herbeoordeling in november 2017 te verrichten kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan vanaf een eerdere datum dan 2 augustus 2019 een IVA-uitkering kan worden toegekend. Eiseres had in 2017 ook zelf om een herbeoordeling kunnen verzoeken, aldus verweerder.
6. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij verwijst naar twee uitspraken [1] van de rechtbank ’s-Hertogenbosch ter onderbouwing van haar stelling dat het feit dat de verzekeringsarts in 2016 heeft geadviseerd om een herbeoordeling in november 2017 te laten plaatsvinden, kwalificeert als bijzondere omstandigheid. Van eiseres kon niet worden verwacht dat zij zelf om een herbeoordeling in 2017 zou verzoeken omdat eiseres niet van het medisch advies op de hoogte was. Daarnaast is volgens eiseres sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat verweerder in een vergelijkbare zaak wel een uitkering vanaf een eerdere datum, waarop een herbeoordeling was geadviseerd maar niet had plaatsgevonden, heeft toegekend.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WIA ontstaat voor de verzekerde recht op een IVA-uitkering indien: a) hij de wachttijd heeft doorlopen; b) hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en c) er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
7.2
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
Op grond van het elfde lid kan het recht op een uitkering niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken. Op grond van het twaalfde lid is het elfde lid van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
7.3
Verweerder heeft zich ook in beroep op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum, gelet op het feit dat het om een herbeoordeling gaat, maximaal 52 weken vóór de aanvraag kan zijn gelegen en dat een eerdere ingangsdatum niet mogelijk is gelet op het strikte kader van het twaalfde lid van artikel 64 van de WIA.
7.4
In beroep heeft eiser wederom aangevoerd dat het feit dat de verzekeringsarts in 2016 heeft geadviseerd om in november 2017 een herbeoordeling te laten plaatsvinden, voor verweerder de verplichting meebrengt om dit te doen. Schending van deze verplichting moet volgens eiser worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid om af te wijken van het twaalfde lid. Ook heeft eiser verwezen naar jurisprudentie van gelijke gevallen.
7.5
De rechtbank constateert dat in geschil is of sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de WIA.
7.6
De rechtbank stelt voorop dat met artikel 64, elfde lid, van de WIA een strikt toetsingskader is beoogd, zoals door verweerder terecht naar voren is gebracht. Een beroep op een bijzondere omstandigheid zal mitsdien niet snel slagen.
7.7
De rechtbank acht in de onderhavige zaak evenwel sprake van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Anders dan zoals eiseres betoogt ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheid gelegen in het feit dat verweerder, ondanks een advies daartoe, geen herbeoordeling heeft doen plaatsvinden in november 2017. Immers, op zichzelf is daarmee niet gegeven dat deze toetsing tot de vaststelling van duurzame ongeschiktheid zou hebben geleid. De actuele stand van zaken ten tijde van de feitelijke herbeoordeling kan daarmee niet zonder meer richtinggevend zijn, nu het de medische situatie van méér dan 12 maanden vóór deze feitelijke herbeoordeling betreft. Echter, in de onderhavige casus is door verweerder zelf vastgesteld dat in 2017 de (ex)werknemer uitbehandeld en duurzaam arbeidsongeschikt was. Dat dit door verweerder kon worden vastgesteld en ook is vastgesteld acht de rechtbank een bijzondere omstandigheid. Immers, hiermee staat zonder meer vast dat aan de medische voorwaarden voor toekenning van het recht was voldaan. Aldus bestaat naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding om het recht op een latere datum in te laten gaan.
8. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Dat betekent dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rb. ’-Hertogenbosch 10 juli 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1780; Rb. ’-Hertogenbosch 10 juli 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1784.