ECLI:NL:CRVB:2023:1348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
22/2051 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag wegens wangedrag in het kader van het drugsbeleid van Defensie

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2023 wordt het hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag behandeld. De zaak betreft het ontslag van een militair ambtenaar wegens wangedrag, specifiek het gebruik van softdrugs. De Raad oordeelt dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep van de betrokkene niet slagen. De Raad bevestigt dat het door Defensie gevoerde drugsbeleid, dat een strikt verbod op het gebruik van drugs hanteert, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft. De staatssecretaris had eerder betrokkene ontslagen na een positieve drugstest en een eerdere waarschuwing. De rechtbank had het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de Raad oordeelt dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de toerekenbaarheid van het gedrag van betrokkene. Het rapport van psychiater Eland, dat een verminderde toerekenbaarheid vaststelt, leidt niet tot de conclusie dat het ontslag onevenredig is. De Raad concludeert dat de staatssecretaris de belangen van Defensie zwaarder mocht laten wegen dan die van betrokkene, gezien de strikte regels omtrent drugsgebruik binnen de defensie.

Uitspraak

22/2051 AW, 22/2789 AW, 23/972 AW
Datum uitspraak: 13 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2022, 21/7403 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, nu de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Inleiding
1. Dit geding is eerder gevoerd op de naam van de Minister van Defensie. In verband met wijziging van taken is dit geding voortgezet op naam van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
1.1. Met zijn besluit van 6 april 2021 heeft de staatssecretaris betrokkene met ingang van 19 april 2021 ontslag wegens wangedrag verleend. In deze uitspraak beoordeelt de Raad dit ontslag.
1.2. De staatssecretaris is met het bestreden besluit van 14 oktober 2021 op de bezwaren van betrokkene ingegaan, maar bij het ontslag gebleven.
1.3. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de staatssecretaris daarbij opdracht gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.4. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld. [1] Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Namens betrokkene heeft mr. T.H. ten Wolde incidenteel hoger beroep ingesteld. [2] De staatssecretaris heeft hierop zijn zienswijze ingediend.
1.5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de staatssecretaris met een nader besluit op bezwaar van 10 maart 2023 de bezwaren van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard. [3]
1.6. Namens betrokkene heeft mr. Ten Wolde gereageerd op het nader besluit. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op zitting behandeld op 1 juni 2023. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van de Weijden, mr. M.I. Valk en mr. D. Sparreboom. Betrokkene is verschenen en bijgestaan door mr. Ten Wolde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Achtergrond
2.1.
Betrokkene werkte vanaf 18 oktober 2010 als militair ambtenaar bij de Koninklijke Marine.
2.2.
Betrokkene is op 7 september 2020 tijdens een controle bij de poort van Marinebasis [plaatsnaam] positief getest op het gebruik van softdrugs. Uit het bloedonderzoek door het NFI [4] is toen gebleken dat er 1,5 microgram/liter THC [5] in zijn bloed aanwezig was. Dit is de werkzame stof in cannabis.
2.3.
Met een brief van 2 oktober 2020 aan betrokkene heeft de staatssecretaris volstaan met een schriftelijke waarschuwing, omdat er geen relatie tussen dit incident met de dienst is. Daarbij is betrokkene erop gewezen dat een volgende overtreding van het drugsbeleid zal worden gevolgd door schorsing onder gelijktijdige voordracht voor ontslag.
2.4.
Op 30 november 2020 is de staatssecretaris geïnformeerd dat betrokkene die ochtend is aangehouden voor rijden onder invloed en dat de speekseltest positief uitsloeg op het gebruik van THC. Nadien bleek dat er 1,2 microgram/liter THC in zijn bloed aanwezig was.
De besluiten van de staatssecretaris
2.5.
Nadat de staatssecretaris zijn voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene hierop zijn zienswijze had gegeven, heeft de staatssecretaris betrokkene bij besluit van 16 december 2020 geschorst in afwachting van het onderzoek. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.
2.6.
Met een brief van 25 februari 2021 heeft de staatssecretaris aan betrokkene zijn voornemen kenbaar gemaakt hem ontslag wegens wangedrag [6] te verlenen. Betrokkene heeft hierop zijn zienswijze gegeven. Met het besluit van 6 april 2021 heeft de staatssecretaris, overeenkomstig zijn voornemen, aan betrokkene met ingang van 19 april 2021 ontslag wegens wangedrag verleend. Betrokkene wordt verweten dat hij op 30 november 2020 opnieuw softdrugs heeft gebruikt.
2.7.
Met het besluit op bezwaar van 14 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 6 april 2021 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de beschikbare gegevens uit de rapporten van het NFI moet worden aangenomen dat betrokkene de hem verweten gedraging heeft begaan en dat daarmee sprake is van wangedrag. De PTSS [7] die bij betrokkene is vastgesteld kan volgens de rechtbank wellicht (mede) het gedrag van betrokkene verklaren, maar uit het medisch dossier blijkt niet dat betrokkene de ontoelaatbaarheid van de verweten gedraging niet kon inzien en evenmin dat hij niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het ontslag wegens wangedrag niet evenredig is aan de ernst van de verweten gedraging. Uit de belangenafweging komt onvoldoende naar voren dat de staatssecretaris met alle belangen en omstandigheden van betrokkene rekening heeft gehouden. Daarom is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Nader besluit

4.1.
Met het nader besluit van 10 maart 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard.
4.2.
De Raad betrekt het nader besluit in zijn oordeel. [8]

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het besluit tot ontslag wegens wangedrag juist is. Enerzijds doet hij dat aan de hand van de argumenten die de staatssecretaris in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Anderzijds doet hij dat aan de hand van de argumenten die betrokkene in zijn incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep niet slagen.
Verder beoordeelt de Raad het beroep van betrokkene tegen het nader besluit. De Raad komt tot het oordeel dat ook dit beroep niet slaagt.
Dit betekent dat het ontslag in stand blijft. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot zijn oordeel komt.
Hoger beroep en incidenteel hoger beroep
5.1.1. Partijen zijn het er inmiddels over eens dat betrokkene de verweten gedraging heeft begaan.
5.1.2. In incidenteel hoger beroep voert betrokkene aan dat het drugsbeleid van Defensie [9] te stringent is. Hij wijst er daarbij op dat in zijn bloed een minimale hoeveelheid van de stof THC is aangetroffen. Deze hoeveelheid wordt niet aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van de Opiumwet of in de zin van rijden onder invloed als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994. Mede onder verwijzing naar de inleidende tekst van de Aanwijzing stelt betrokkene dat deze kleine, niet strafbare, hoeveelheid niet strookt met de zware maatregel van ontslag wegens wangedrag.
5.1.3. Dit betoog slaagt niet. Zoals ook bij betrokkene bekend is, hanteert Defensie een strikt beleid ten aanzien van drugs. Dit is neergelegd in de Aanwijzing. Het drugsbeleid heeft als uitgangspunt dat het gebruik of aanwezig hebben van drugs, om welke reden dan ook, door militairen niet wordt getolereerd. Eén van de hoofdregels van het drugsbeleid is dat de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland softdrugs aanwezig heeft of gebruikt nadat hij of zij eerder schriftelijk is gewaarschuwd voor het plegen van deze handelingen, voor ontslag wegens wangedrag wordt voorgedragen.
5.1.4. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het door Defensie gevoerde drugsbeleid binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft. [10] In wat betrokkene naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om in deze zaak daarover anders te oordelen.
5.1.5. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
5.2.1. Het betoog van de staatssecretaris in hoger beroep komt er in de kern op neer dat een volledige belangenafweging heeft plaatsgevonden en het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Dit betoog slaagt evenmin.
5.2.2. Ter voorbereiding op het nader besluit vond de staatssecretaris het nodig om betrokkene opnieuw – uitgebreid – te horen. Uit het verslag van deze hoorzitting blijkt dat de medische en sociale situatie van betrokkene uitvoerig is besproken. Op basis van de informatie die de staatssecretaris zo heeft verkregen, heeft hij besloten om een nader onderzoek te laten doen naar de toerekenbaarheid van de aan betrokkene verweten gedraging. De staatssecretaris heeft daarom psychiater P.F. Eland verzocht hiernaar onderzoek te doen. In een rapport van 11 oktober 2022 heeft Eland zijn bevindingen hierover neergelegd.
5.2.3. Uit 5.2.2 en uit wat besproken is tijdens de zitting leidt de Raad af dat de staatssecretaris op het moment dat het bestreden besluit werd genomen nog onvoldoende onderzoek had verricht naar alle relevante belangen aan de zijde van betrokkene. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
5.2.4. Dit betekent dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet slaagt.
Beroep tegen het nader besluit
5.3.1. Betrokkene betoogt dat uit de aangevallen uitspraak volgt dat een ontslag wegens wangedrag geen stand kan houden, zodat de staatssecretaris met het nader besluit geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak. Dit betoog slaagt niet.
5.3.2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd omdat het bestreden besluit genomen is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en aan dit besluit een motiveringsgebrek kleeft. Dit betekent echter niet dat een ontslag wegens wangedrag niet door de staatssecretaris gehandhaafd kan blijven als hij deze gebreken herstelt.
5.3.3. Verder betoogt betrokkene dat het ontslag wegens wangedrag geen stand kan houden omdat de verweten gedraging volgens het genoemde rapport van psychiater Eland betrokkene verminderd is toe te rekenen. Dit betoog slaagt ook niet.
5.3.4. De vraag of wangedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag is volgens vaste rechtspraak [11] een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet doorslaggevend of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is. Beslissend is of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Ontbreekt dit inzicht of het vermogen ernaar te handelen, dan kan het verweten gedrag de ambtenaar niet worden toegerekend.
5.3.5. Psychiater Eland komt in zijn rapport tot een verminderde toerekening van de verweten gedraging. Hij legt uit dat de softdrugsverslaving van betrokkene niet impliceert dat er voor betrokkene geen keuzevrijheid meer was. Psychiater Eland spreekt in zijn rapport van ‘verzwakte wilskracht’; waarbij niet ieder inzicht in de draagwijdte van het handelen ontbreekt en er dus (enig) opzet aanwezig verondersteld mag worden ten tijde van het wangedrag.
5.3.5. Uit het rapport van psychiater Eland blijkt dus dat sprake was van verminderde toerekenbaarheid, maar niet van het ontbreken daarvan. Dat wordt niet anders doordat bepaalde door psychiater Eland genoemde factoren wellicht een verklaring vormen voor wat er is gebeurd, of in ieder geval het gedrag van betrokkene wellicht begrijpelijker maken. Daarom leidt het rapport van psychiater Eland niet tot de conclusie dat de straf van ontslag wegens plichtsverzuim onevenredig is aan het verweten gedrag. [12]
5.3.6. Het betoog van betrokkene dat geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging, slaagt niet. De Raad is van oordeel dat de door de staatssecretaris in het nader besluit uiteengezette belangenafweging getuigt van een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. De staatssecretaris heeft de belangen van betrokkene hierbij weergegeven en uitvoerig gemotiveerd afgewogen tegen de betrokken belangen van de zijde van de staatssecretaris. De Raad onderkent de verstrekkende gevolgen voor betrokkene van het ontslag wegens wangedrag. Dit neemt echter niet weg dat betrokkene bekend was met het strikte drugsbeleid van Defensie. Dit beleid komt voort uit de noodzaak om hoge eisen te stellen aan de geloofwaardigheid en integriteit van militairen en het vertrouwen dat Defensie in hen kan stellen. Daar komt bij dat betrokkene als gevolg van de onder 2.2 en 2.3 beschreven situatie uitdrukkelijk gewaarschuwd was voor de gevolgen van het opnieuw overtreden van het drugsbeleid. Ook heeft betrokkene gedurende lange tijd na zijn (tweede) aanhouding nadrukkelijk ontkend drugs te hebben gebruikt en heeft hij hierover wisselende verklaringen afgelegd. In de gegeven omstandigheden mocht de staatssecretaris het belang van Defensie zwaarder laten wegen dan het belang van betrokkene.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het hoger beroep van de staatssecretaris en het incidenteel hoger beroep van betrokkene slagen niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het beroep tegen het nader besluit slaagt evenmin. Het beroep hiertegen wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het ontslag wegens wangedrag in stand blijft.
6.2.
Betrokkene krijgt een vergoeding van zijn proceskosten die zien op het hoger beroep van de staatssecretaris. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de zitting, ter waarde van € 837,- per punt).

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 maart 2023 ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 548,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en L.M. Tobé en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.22/2051 AW.
2.22/2789 AW.
3.23/972 AW.
4.Nederlands Forensisch Instituut.
5.TetraHydraCannabinol.
6.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
7.Posttraumatische stressstoornis.
8.Met toepassing van artikel 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht.
9.Aanwijzing Secretaris-Generaal A/925 van 28 maart 2007 (Aanwijzing).
10.CRvB 19 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:112 en 15 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0297.
11.CRvB 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1182.
12.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 9 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:44.