Uitspraak
18.4943 AW
31 juli 2018, 17/2467 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieambtenaar tegen een strafontslag dat hem is opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1983 bij de politie werkte, werd in 2015 buiten functie gesteld na een intern onderzoek naar zijn gedrag. Dit onderzoek onthulde dat hij op 31 juli 2015 niet op zijn werk verscheen en onder invloed van alcohol verkeerde. De korpschef concludeerde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en legde hem op 19 december 2016 de straf van ontslag op. De appellant voerde aan dat zijn plichtsverzuim niet volledig aan hem kon worden toegerekend vanwege een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS).
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant in enige mate toerekenbaar was voor zijn gedragingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad stelde vast dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De korpschef had de verminderde toerekenbaarheid van de appellant in zijn overwegingen meegenomen, maar dit was niet voldoende om tot een lichtere straf te komen. De Raad concludeerde dat het gedrag van de appellant, dat het aanzien van de politie had geschaad, zwaar woog in de beslissing om het ontslag te handhaven.