ECLI:NL:CRVB:2023:1069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
22/1686 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om herziening van eerdere uitspraken inzake WAO en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan over verzoeken tot herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Verzoeker heeft in twee gedingen, 22/1686 WAO en 22/1963 WAO, verzocht om herziening van uitspraken van de Raad van 20 juni 2019 en 21 april 2022. De Raad heeft geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die vóór de eerdere uitspraken hebben plaatsgevonden en die hem niet bekend waren. Hierdoor voldoen de verzoeken niet aan de eisen van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast heeft verzoeker een verzoek ingediend om schadevergoeding, maar dit verzoek is afgewezen omdat het niet van toepassing is op het rechtsmiddel van herziening. De voorzieningenrechter heeft ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, aangezien de verzoeken om herziening zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter H.G. Rottier, in aanwezigheid van griffier A.M. Geurtsen, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.

Uitspraak

22/1686 WAO, 22/1963 WAO
22/2089 WAO-VV, 22/2567 WAO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de verzoeken om herziening van de uitspraken van de Raad van 20 juni 2019, 17/4935 WAO, en
21 april 2022, 20/2798 WAO, 20/2800 WAO, 20/2801 WAO, 20/2802 WAO, 20/2803 WAO, op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Awb en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2023
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraken van de Raad van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2015, en 21 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1076
Verzoeker heeft voorts verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Verzoeker heeft ter zitting een verzoek om wraking tegen de voorzieningenrechter ingediend. Hierna heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting geschorst. Bij beslissing van 6 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:413, heeft de Raad het verzoek om wraking afgewezen. Op 31 mei 2023 is de zaak opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld, waar verzoeker is verschenen en waar het Uwv zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraken van 20 juni 2019 en 21 april 2022.
Het geding 22/1686 WAO
2.1.
Verzoeker heeft bij brief van 19 mei 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 april 2022. Bij die uitspraak is het verzet van verzoeker tegen de uitspraak van de Raad van 18 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2280, ongegrond verklaard. De Raad heeft daartoe vastgesteld dat verzoeker in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de uitspraak van 18 september 2020, waarbij de Raad zich onbevoegd heeft verklaard om van het door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2020 kennis te nemen, onjuist is. Ook ambtshalve is de Raad niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot het oordeel leiden dat in dat geval het zogenoemde appelverbod moet worden doorbroken.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank Rotterdam in de uitspraken van 15 juni 2020 en de Raad in de uitspraak van 18 september 2020 de feiten onjuist hebben vastgesteld dan wel onvoldoende op de hoogte waren van alle juiste feiten. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij tal van stukken ingediend.
Het geding 22/1963 WAO
3.1.
Verzoeker heeft bij brieven van 19 mei 2022 en 7 juni 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 juni 2019. Althans, zo worden deze weinig samenhangende brieven begrepen. In de uitspraak van 20 juni 2019 stond de vraag centraal of verzoeker bij zijn verzoek om terug te komen van een besluit van 2 maart 2000 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd. Volgens de Raad was dat niet het geval. Geen van de gegevens waarop door verzoeker is gewezen, is niet al bij de Raad in een eerdere procedure naar voren gebracht. Hierbij is verwezen naar wat de Raad in zijn uitspraak van 3 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1064, heeft geoordeeld en overwogen.
3.2.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening, kort samengevat, andermaal gesteld dat hij het besluit van 2 maart 2000 niet heeft ontvangen. Hij heeft hierdoor schade geleden en het Uwv is hiervoor aansprakelijk. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker tal van stukken ingezonden.
4. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2056) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
De gedingen 22/1686 WAO en 22/1963 WAO
4.3.
Verzoeker heeft in beide gedingen geen feiten of omstandigheden aangevoerd die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 21 april 2022 respectievelijk 20 juni 2019 en hem voorafgaand aan die uitspraak ook niet redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Reeds daarom voldoen de verzoeken niet aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde eisen. Met wat verzoeker heeft aangevoerd probeert hij in feite opnieuw, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, de discussie te voeren over de zaken waarover onherroepelijk is beslist bij de uitspraak van 21 april 2022 respectievelijk 20 juni 2019. Verzoeker heeft dat ook ter zitting van 12 januari en 31 mei 2023 met zo veel woorden bevestigd. Het rechtsmiddel van herziening is daarvoor echter niet bedoeld.
4.4.
Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in titel 8.4 van de Awb. Uit artikel 8:119, tweede lid, van de Awb volgt dat deze titel niet van toepassing is op het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening. Dit betekent dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade alleen al hierom moet worden afgewezen.
De gedingen 22/2089 WAO-VV, 22/2567 WAO-VV
4.5.
Omdat de verzoeken om herziening worden afgewezen, komen de verzoeken om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst de verzoeken om herziening af;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M. Geurtsen