ECLI:NL:CRVB:2019:2015
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit inzake WAO-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had geweigerd terug te komen van een eerder besluit van 2 maart 2000, waarin aan appellant een WAO-uitkering was toegekend. Appellant stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien, waaronder een verklaring van zijn voormalige werkgever en andere documenten die zijn arbeidsongeschiktheid zouden onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 juni 2019 geoordeeld dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen van het besluit van 2 maart 2000. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die niet eerder konden worden aangevoerd. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de door appellant ingebrachte stukken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd had gehandeld. De verklaring van de dochter van appellant en andere ingebrachte stukken gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een deskundige te benoemen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.