Op 14 augustus 2020 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2020, waartegen hoger beroep was ingesteld. De aangevallen uitspraak betreft een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat hij kennelijk onbevoegd is om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen. Hierdoor kon er zonder verder onderzoek worden beslist.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening, en heeft het verzoek daartoe niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 september 2020. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep.