ECLI:NL:CRVB:2022:841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de WAO en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1945, had een verzoek ingediend om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder vast te stellen dan 29 augustus 1988, met als doel een premievrije voortzetting van zijn pensioenopbouw. De appellant had zich op 29 augustus 1988 ziek gemeld vanwege visusklachten, maar het Uwv had eerder vastgesteld dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 29 augustus 1988 lag, en niet op 1 januari 1988 zoals de appellant stelde. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld in de besluitvorming en dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij eerder arbeidsongeschikt was. De Raad verklaarde het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 juni 2021 ongegrond en oordeelde dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht waren. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 4.174,50.