ECLI:NL:CRVB:2021:3147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, waarbij hij stelt dat zijn aanspraken niet naar behoren zijn erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven door de Centrale Raad van Beroep. Het wordt benadrukt dat een toename van klachten niet gelijkstaat aan een toename van beperkingen. Tevens wordt opgemerkt dat appellant zijn aanvraag op 4 september 2019 heeft ingediend, en dat bij een laattijdige aanvraag het risico bestaat dat het medisch beeld moeilijker vast te stellen is. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.