In deze zaak heeft verzoeker verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 13 september 2021, waarin werd geoordeeld over zijn WIA-aanvraag. Verzoeker stelt dat de voorzieningenrechter in die uitspraak de feiten onjuist heeft vastgesteld, maar heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldoen, zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten voor herziening, aangezien hij geen feiten of omstandigheden heeft genoemd die vóór de uitspraak van 13 september 2021 niet bekend waren en die redelijkerwijs niet bekend hadden kunnen zijn. Hierdoor wordt het verzoek om herziening afgewezen.
Daarnaast is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat dit verzoek afhankelijk is van de toewijzing van het verzoek om herziening. De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit verzoek niet van toepassing is op het bijzondere rechtsmiddel van herziening. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier A.L.K. Dagmar, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2022.