In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van smartengeld aan een ambtenaar van de politie, die PTSS heeft opgelopen na een dienstongeval op 20 juni 2006. De korpschef had eerder een smartengelduitkering van € 93.487,50 toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat dit bedrag te laag was en dat de korpschef een nieuwe beslissing moest nemen. De korpschef stelde dat de uitkering niet meer kon bedragen dan het maximum van € 161.555,- zoals vermeld in de relevante wetgeving. De Raad oordeelde dat de korpschef de uitkering terecht had verlaagd, maar dat de rechtbank ook had moeten oordelen over de wettelijke rente die aan betrokkene toekwam. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure met vijf maanden is overschreden, wat aanleiding gaf tot schadevergoeding. De korpschef en de Staat werden ieder voor de helft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank voor het overige, maar vernietigde de toekenning van smartengeld op grond van de Rvbp.