ECLI:NL:CRVB:2022:2573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
19/4953 PW-W e.v
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechters in een hoger beroep dat was ingesteld door mr. A.C.S. Grégoire namens verzoeker tegen uitspraken van de rechtbank Limburg. Het wrakingsverzoek was ingediend op 7 november 2022, kort voor de zitting die op 8 november 2022 gepland stond. De verzoekers voerden aan dat de rechters vooringenomen waren, onder andere omdat een van de rechters, W.F. Claessens, eerder had geoordeeld over de situatie van verzoeker. De Raad oordeelde dat de wrakingsgronden niet tijdig waren ingediend, aangezien verzoekers op de hoogte waren van de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag lagen, maar het verzoek pas weken later indiende. De Raad benadrukte dat het wrakingsinstituut niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen beslissingen van rechters. De verzoeken werden afgewezen omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19/4953 PW-W, 19/4954 PW-W, 19/4955 PW-W, 19/4956 PW-W, 21/4586 PW-W, 22/3036 PW-W, 20/3664 PW-W, 20/3666 PW-W, 20/3667 PW-W, 21/2195 PW-W, 19/4898 PW, 20/1513 PW, 20/3870 PW
Datum beslissing: 28 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekers] te [woonplaats] (verzoekers)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker [verzoeker] heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2019, 19/1614, 9 oktober 2019, 19/3079, 30 oktober 2019, 18/1399, 18/1400, 18/1837 en 18/1838, 9 oktober 2020, 19/3098, 25 mei 2021, 20/1256 in de gedingen tussen verzoeker [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein (college).
Verzoeker mr. A.C.S. Grégoire heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 30 oktober 2019, 19/1177 en 9 oktober 2020, 19/1615 in de gedingen tussen hem en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein (college).
Verzoekers zijn op 13 oktober 2022 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting in deze gedingen op 8 november 2022. Daarbij is meegedeeld dat K.M.P. Jacobs, W.F. Claessens en C.E.M. Marsé de behandelend rechters zouden zijn.
Verzoekers hebben op 7 november 2022 een verzoek om wraking van de behandelend rechters ingediend.
De behandelend rechters hebben op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten en geen aanleiding te zien om te verzoeken om verschoning.
Verzoekers en de behandelend rechters zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 28 november 2022. Verzoekers en de behandelend rechters hebben aangegeven niet te zullen verschijnen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Verzoekers hebben naar voren gebracht dat de behandelend rechters volgens hen vooringenomen zijn. Verzoekers hebben daaraan ten eerste ten grondslag gelegd dat W.F. Claessens al eens heeft geoordeeld over de situatie van verzoeker [verzoeker] in een eerdere procedure. Ten tweede houdt de Raad geen toezicht op termijnen. In hun mail van 2 november 2022 hebben verzoekers laten weten dat zij de stukken die het college naar aanleiding van de brief van de Raad van 23 september 2022 heeft ingezonden, pas na afloop van de bij die brief gestelde termijn hebben ontvangen. Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd dat de Raad voorafgaand aan de zitting op hun verzoek niet heeft toegezegd dat het college de bedragen die naar aanleiding van de uitspra(a)k(en) van de Raad eventueel zullen moeten worden uitbetaald, niet zal mogen verrekenen met nog openstaande vorderingen.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter moet verder het uitgangspunt zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Wat betreft de omstandigheid dat W.F. Claessens al in een eerdere procedure heeft geoordeeld over de situatie van verzoeker [verzoeker] geldt dat verzoekers met de namens van de behandelend rechters bekend waren vanaf het moment dat zij de uitnodiging voor de zitting ontvingen. Door het wrakingsverzoek pas ruim drie weken na de kennisgeving van de zitting in te dienen, is in zoverre niet voldaan aan artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat deze wrakingsgrond niet inhoudelijk wordt beoordeeld (zie de uitspraak van de Raad van 30 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4256).
3.3.
Ook wat betreft de tweede wrakingsgrond is het verzoek niet ingediend zodra de daarbij bedoelde feiten of omstandigheden bekend waren. Verzoekers hebben op 7 november 2022 een verzoek om wraking ingediend terwijl zij hebben laten weten de reactie van het college op de brief van de Raad van 23 september 2022 op 27 oktober 2022 te hebben ontvangen. Deze wrakingsgrond wordt evenmin inhoudelijk beoordeeld.
3.4.
Wat betreft de derde wrakingsgrond wordt als volgt overwogen. Deze wrakingsgrond kan niet slagen. Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van de rechters die de zaak behandelen. Een zodanige beslissing dan wel het achterwege blijven van een dergelijke beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien dit in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.4). In dit geval is daarvan geen sprake. Niet valt in te zien waaruit vooringenomenheid van de rechters of vrees daarvoor zou kunnen worden afgeleid. Integendeel, bij brief van 4 november 2022 is aan verzoekers meegedeeld dat hun verzoek als beroepsgrond ter zitting zal worden besproken, maar dat de Raad niet vooruitlopend op deze bespreking al een oordeel zal geven.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door B.J. van de Griend als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
De griffier De voorzitter
(getekend) S. Pouw (getekend) B.J. van de Griend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep