ECLI:NL:CRVB:2015:4256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
13/2381 ZVW-W1
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om wraking van de behandelend rechters in hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Tijdens de procedure heeft verzoeker op 11 november 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechters, mr. T.L. de Vries, mr. H.J. Simon en mr. E.E.V. Lenos, omdat hij meende dat er sprake was van partijdigheid. Verzoeker stelde dat de rechters een voorkeursbehandeling gaven aan bestuursorganen, zoals het College voor Zorgverzekeringen en het Zorginstituut Nederland. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de Raad waarin volgens hem onjuiste gegevens waren opgenomen die de onpartijdigheid van mr. De Vries in twijfel trokken. De Raad heeft het wrakingsverzoek op 30 november 2015 behandeld, maar verzoeker was niet verschenen. De behandelend rechters hebben ook niet deelgenomen aan de zitting. De Raad overwoog dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en dat de wrakingsgronden niet inhoudelijk konden worden beoordeeld omdat verzoeker deze te laat had ingediend. De Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

13/2381 ZVW-W, 13/2382 ZVW-W, 13/4425 ZVW-W, 13/4426 ZVW-W,
13/4427 ZVW-W
Datum uitspraak: 30 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats], België (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013, 12/2704 en 12/3497 en van 10 juli 2013, 12/6467, 12/6471 en 12/6472, in de gedingen tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het College voor Zorgverzekeringen (het college).
Op 1 oktober 2015 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat de hoger beroepen op 12 november 2015 op zitting zullen worden behandeld door mr. T.L. de Vries, mr. H.J. Simon en mr. E.E.V. Lenos (de behandelend rechters).
Bij brief van 31 oktober 2015 heeft appellant aanvullende gronden ingediend.
Bij brief van 2 november heeft de Raad het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut), rechtsopvolger van het college, verzocht om te reageren op de aanvullende gronden van hoger beroep.
Op 2 november 2015 heeft het Zorginstituut enkele aanvullende stukken toegezonden.
Bij brief van 5 november 2015 heeft het Zorginstituut gereageerd op de aanvullende gronden van de hoger beroepen. Op 9 november 2015 heeft het Zorginstituut nog nadere stukken ingezonden.
Bij brief van 8 november 2015 heeft verzoeker erop gewezen dat de door het Zorginstituut op 2 november 2015 ingediende stukken niet tijdig zijn overgelegd. Hij heeft verzocht om de zitting op 12 november 2015 te laten vervallen en hem van een nieuwe datum in kennis te stellen.
Bij brief van 10 november 2015 heeft de Raad verzoeker geïnformeerd dat ter zitting met partijen zal worden besproken of de buiten de termijn ingediende stukken in de beoordeling mogen worden betrokken en dat als verzoeker niet verschijnt de Raad in de geuite bezwaren aanleiding zal zien om de stukken buiten beschouwing te laten. Tevens is verzoeker meegedeeld dat de Raad vooralsnog geen aanleiding ziet om de behandeling van zijn zaak uit te stellen.
Bij brief van 11 november 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters (het eerste wrakingsverzoek).
Op 17 november 2015 heeft de Raad verzoeker medegedeeld dat het wrakingsverzoek op
23 november 2015 ter zitting zal worden behandeld door mr. dr. B.J. van de Griend,
mr. J.F. Bandringa en mr. M. Hillen (de rechters van de wrakingskamer).
De behandelend rechters hebben schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Bij brief van 22 november 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de rechters van de wrakingskamer (het tweede wrakingsverzoek).
Bij uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4205 heeft de Raad bepaald dat het tweede wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen en dat een volgend verzoek om wraking van verzoeker in deze hoger beroepen niet in behandeling zal worden genomen.
Het eerste wrakingsverzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van
30 november 2015. Verzoeker is niet verschenen. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, eveneens niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
1.2.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek om wraking gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking van de behandelend rechters ten grondslag gelegd dat sprake is van een voorkeursbehandeling van bestuursorganen als het college en het Zorginstituut. In dit verband heeft verzoeker er onder meer op gewezen dat de Raad de stukken heeft geaccepteerd die het Zorginstituut enkele dagen voor de zitting heeft toegezonden. Voor mr. De Vries geldt volgens verzoeker daarnaast dat uit de uitspraak van
26 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5891, waarbij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is verzocht om een prejudiciële beslissing, blijkt dat sprake is van partijdigheid van mr. De Vries omdat in die uitspraak onjuiste gegevens zijn opgenomen. Ten aanzien van mr. Simon heeft verzoeker naar voren gebracht dat diens partijdigheid tevens blijkt uit geschriften van zijn hand.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissing om stukken - ook al zijn deze buiten de tiendagentermijn ontvangen - toch aan het dossier toe te voegen, is een zogeheten procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 11 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2372) is daarvan bij procedurele beslissingen van een meervoudige kamer in het algemeen geen sprake. Dat is in het geval van verzoeker niet anders, te minder nu uit de brief van 10 november 2015 blijkt dat de behandelend rechters nog geen beslissing hadden genomen over het al dan niet toelaten van de door het Zorginstituut toegezonden stukken. Verzoeker is hierin immers gewezen op het feit dat ter zitting met partijen zou worden besproken of de buiten de termijn ingediende stukken in de beoordeling zouden mogen worden betrokken. Voorts is verzoeker meegedeeld dat als hij niet zou verschijnen, de Raad in de geuite bezwaren aanleiding ziet om de stukken buiten beschouwing te laten.
3.3.
Voor de overige door verzoeker naar voren gebrachte wrakingsgronden geldt dat verzoeker hiermee al bekend was op het moment dat hij de uitnodiging voor de zitting had ontvangen. Door het wrakingsverzoek pas zes weken na de kennisgeving van de zitting te doen, is in zoverre niet voldaan aan artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat deze wrakingsgronden niet inhoudelijk worden beoordeeld.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het verzoek om wraking van mr. T.L. de Vries,
mr. H.J. Simon en mr. E.E.V. Lenos moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.F. Bandringa en
M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Spek

HD