ECLI:NL:CRVB:2022:2221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvragen NOW-subsidie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van meerdere besloten vennootschappen tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun aanvragen voor de NOW-subsidie, die zijn ingediend op basis van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) voor de maanden oktober, november en december 2020. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de aanvragen goedgekeurd en voorschotten vastgesteld, maar de appellanten maakten bezwaar tegen de besluiten van de minister, omdat zij van mening waren dat de referentiemaand niet representatief was voor hun loonsom. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk, omdat zij geen procesbelang hadden bij de beoordeling van hun beroep, aangezien de gevraagde subsidiebedragen al waren toegekend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de appellanten het maximale financiële resultaat hebben bereikt dat zij wilden behalen en dat er geen mogelijkheid is voor een gunstiger resultaat in deze procedure. De Raad stelt vast dat de appellanten de NOW-subsidie hebben ontvangen en dat zij geen verdere aanspraak maken op meer of minder subsidie. De Raad benadrukt dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat dat de indiener nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden, wat in dit geval niet aan de orde is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de appellanten hun argumenten in een andere procedure tegen de besluiten tot vaststelling van de subsidies opnieuw kunnen aanvoeren. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak.