ECLI:NL:CRVB:2022:1268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering na ontslag en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een ZW-uitkering aan appellant, die na zijn ontslag op 1 juni 2017 een uitkering had aangevraagd. Appellant was sinds 1985 werkzaam bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en had zich op 27 juni 2016 ziekgemeld. Na zijn ziekmelding werd appellant op 10 augustus 2016 met onmiddellijke ingang geschorst en op 3 mei 2017 ontslagen. Appellant verzocht het Uwv om een ZW-uitkering, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat het Uwv oordeelde dat appellant op 1 juni 2017 niet ongeschikt was voor zijn eigen werk.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de arts bezwaar en beroep. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat dit niet was uitgevoerd door een geregistreerde verzekeringsarts. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek voldeed aan de kwaliteitseisen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de arts bezwaar en beroep.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant op 1 juni 2017 niet arbeidsongeschikt was. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen toezeggingen of gedragingen waren die appellant in zijn standpunt konden steunen. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd eveneens afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.