Uitspraak
.Zie in dit verband ook rechtsoverweging 6.8 in de uitspraak van de Raad van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1877 over een langere werking van het wettelijk vermoeden bij de boete.
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juni 2019 voor zover dit betrekking heeft op de herziening over de periode juli 2013 tot februari 2016 en de terugvordering over de periodes juli 2013 tot februari 2016 en februari 2018 tot maart 2019;
- herroept de besluiten van 11 februari 2019 voor zover het betreft de herziening over de periode juli 2013 tot februari 2016 en terugvordering over de periodes juli 2013 tot februari 2016 en februari 2018 tot maart 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 21 juni 2019;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.795,-;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.