3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht als volgt.
3.1.Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de strekking van de brief van 12 juni 2002 zoals ook blijkt uit de in overweging 1.2. geciteerde passage onmiskenbaar is het maken van bezwaar tegen de ontheffing van appellant uit zijn werkzaamheden. Dat daarnaast om overleg en informatie wordt verzocht, maakt dit niet anders. De brief van 17 oktober 2002 merkt de Raad overigens aan als toelichting op de ontheffing en niet reeds als besluit op bezwaar zoals door appellant is betoogd. Nu sprake is van een tijdig ingediend bezwaarschrift komen de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het beroep
tegen besluit 1 ongegrond is verklaard, en besluit 1, voorzover daarbij het bezwaar met betrekking tot de ontheffing niet-ontvankelijk is verklaard, voor vernietiging in aanmerking.
3.2. In het belang van een finale geschillenbeslechting en gelet op hetgeen partijen ter zitting omtrent de ontheffing hebben aangevoerd, ziet de Raad aanleiding de ontheffing van appellant uit zijn werkzaamheden inhoudelijk te beoordelen.
3.3. Volgens vaste jurisprudentie bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk een ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking.
Ter zitting van de Raad heeft gedaagde bevestigd dat de ontheffing van appellant uit zijn werkzaamheden met ingang van
11 juni 2002 de eerste component betreft van een overplaatsing als bedoeld in artikel 15:1:10 van de AGN. Hoewel een overplaatsing niet vereist dat aanstonds geheel en al duidelijk is in welke betrekking de betrokkene wordt
geplaatst, mag een plaatsing in een andere betrekking niet achterwege blijven omdat de ambtenaar anders gaat "zweven" (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 1994, gepubliceerd in TAR 1994/144). In dit geval is het opdragen van een andere betrekking gedurende bijna drie jaar achterwege gebleven, waarna gedaagde aan appellant
ontslag heeft verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De Raad is van oordeel dat de ontheffing van 11 juni 2002 in strijd is met het bepaalde in artikel 15:1:10 van de AGN nu gedaagde de tweede component van de overplaatsing niet heeft gerealiseerd. Het standpunt van gedaagde dat appellant onvoldoende heeft gesolliciteerd en onvoldoende
heeft meegewerkt aan het vinden van een andere betrekking leidt de Raad niet tot een ander oordeel, omdat artikel 15:1:10 van de AGN met zich brengt dat gedaagde een betrekking ook zonder medewerking van de betrokkene kan opdragen.
3.4. Voorts overweegt de Raad dat uit de gedingstukken onvoldoende is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die aan toepassing van artikel 15:1:10 van de AGN ten grondslag liggen. Namens gedaagde is ter zitting opgemerkt dat geen dossier is opgebouwd omdat dat volgens gedaagde niet past binnen de cultuur van een collegiale
omgang met elkaar. Het bestuursorgaan zal echter bij een voor de rechtspositie ingrijpend besluit als het onderhavige dienen zorg te dragen voor verslaglegging van (functionerings)gesprekken of voor andere gegevens die een dergelijk besluit in een voldoende mate onderbouwen. Het ontbreken daarvan komt voor rekening van het bestuursorgaan, in dit geval gedaagde.
3.5. Het gebrek dat de plaatsing niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden zal niet hersteld kunnen worden bij een nieuw besluit op bezwaar. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf voorzien en het bezwaar gegrond verklaren en deze ontheffing herroepen.
3.6. Nu de ontheffing van appellant uit zijn betrekking geen stand heeft kunnen houden resteert er naar het oordeel van de Raad onvoldoende zelfstandige grondslag voor de bij besluit 1 gehandhaafde ontzegging van de toegang. Ook in zoverre komen de aangevallen uitspraak en besluit 1 voor vernietiging in aanmerking en ook het (primaire) besluit van
18 oktober 2002 zal worden herroepen.
3.7. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat besluit 2 vemietigd moest worden en het bezwaar tegen het schrijven van 25 juni 2003 niet-ontvankelijk was, aangezien dat schrijven niet was gericht op zelfstandig rechtsgevolg. Het oordeel van de rechtbank zal in zoverre worden bevestigd.