ECLI:NL:RBMNE:2020:2983

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5055
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep bijzondere bijstand woninginrichting; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser, die in Soedan woonde, had op 24 april 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Deze aanvraag werd op 10 mei 2019 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 16 oktober 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn terugkeer naar Nederland voortkwam uit bijzondere omstandigheden, zoals de dreiging van besnijdenis van zijn dochters in Soedan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten van woninginrichting voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zoals vereist door artikel 35 van de Participatiewet. De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, omdat hij niet kan aantonen dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: C. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de op 24 april 2019 ingediende aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M.D.M. Metry.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en is in 2013 vanuit Nederland naar Soedan teruggekeerd, alwaar hij in 2013 is gehuwd. Hij is vader geworden van twee dochters, geboren op [2014] respectievelijk [2017] .
Eiser is na een verblijf van vijf jaar in Soedan in de zomer van 2018 teruggekeerd naar Nederland.
Eiser ontving na terugkomst bijstand naar de norm voor een dakloze over de periode van 27 juli 2018 tot en met 27 augustus 2018. Daarna ontving hij bijstand naar de norm voor een alleenstaande kostendeler. In de periode van augustus 2018 tot april 2019 logeerde hij bij vrienden. Vanaf 15 april 2019 woont hij in het [hotel] op het adres [adres] te [woonplaats] ( [hotel] ), alwaar hij voor de duur van één jaar een woonruimte huurt.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen, omdat:
de woninginrichtingskosten in niet voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw);
en
eiser niet behoort tot een van de doelgroepen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a. tot en met f, van de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht (RBBU 2019) die wel in aanmerking komen voor bijstandsverlening voor kosten van woninginrichting en eiser evenmin gelijk kan worden gesteld met personen die behoren tot een van deze doelgroepen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de RBBU 2019.
Artikel 35 van de Pw
3. Artikel 35, eerste lid van de Pw bepaalt dat, voor zover van belang, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Pw niet van toepassing zijn.
4. Partijen zijn het erover eens dat de kosten van woninginrichting zich voordoen en dat die kosten in het geval van eiser noodzakelijk zijn. Tussen partijen is in geschil of ook is voldaan aan de voorwaarde van artikel 35, eerste lid, van de Pw, dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
5. Eiser had zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de kosten van woninginrichting voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden, namelijk het feit dat hij onverwijld en onvoorzien uit Soedan moest terugkeren. Zijn beide dochters liepen gevaar om tegen de zin van eiser en zijn echtgenote te worden besneden. Daardoor had hij geen tijd om in Soedan voor de kosten van woninginrichting te reserveren. Ook na terugkomst in Nederland heeft hij niet voor deze kosten kunnen reserveren. De periode van juli 2018 tot 15 april 2019 was daarvoor te kort. Daarbij is van belang dat hij in deze periode een daklozenuitkering heeft ontvangen.
6. Ter zitting heeft eiser deze beroepsgrond in zoverre gewijzigd dat hij thans stelt dat hij heeft besloten naar Nederland terug te keren omdat hij in Soedan geen werk kon vinden en dus geen inkomen had. De bijzondere individuele omstandigheid waaruit de woninginrichtingskosten voortvloeien is gelegen in het plotselinge besluit van zijn schoonvader om eisers oudste dochter tegen eisers wil te laten besnijden in zijn afwezigheid. Hij heeft kosten moeten maken om eerst zijn oudste dochter en daarna ook zijn jongste dochter in veiligheid te brengen. Daarom kon hij niet reserveren voor de kosten van woninginrichting.
7. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat eiser in de zomer van 2018 vanuit Soedan naar Nederland is teruggekeerd en dat hij, naar eigen zeggen, eerst in oktober 2018 bekend is geworden met het besluit van zijn schoonvader om eisers oudste dochter te laten besnijden. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde plotselinge besluit van de schoonvader van eiser niet afdoet aan het feit dat de terugkeer van eiser uit Soedan in de zomer van 2018, gezien zijn ter zitting afgelegde verklaringen, voor hem niet onverwachts was maar dat hij bewust daarvoor heeft gekozen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser wist althans behoorde te weten dat hij, wanneer hij terug zou keren naar Nederland, opnieuw hier een bestaan moest opbouwen. Van hem mocht dan ook worden verwacht dat hij in de periode vóór zijn vertrek uit Soedan in de zomer van 2018 zijn terugkeer zou voorbereiden en in dat kader zou reserveren voor onder meer de kosten van woninginrichting. Eiser heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij niet voor de kosten van woninginrichting had kunnen reserveren in Soedan. De enkele stelling dat eiser in Soedan geen werk had en dus geen inkomen, is daartoe onvoldoende. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de kosten van woninginrichting niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en eiser daarom niet op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw in aanmerking komt voor bijzondere bijstand.
Artikel 17 RBBU 2019
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 17 van de RBBU 2019 in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Volgens eiser is het uitgangspunt van dit buitenwettelijk begunstigend beleid dat bijzondere bijstand voor woninginrichting wordt verstrekt aan kwetsbare groepen die onverwachts in een situatie terechtkomen waarin op zeer korte termijn de behoefte is ontstaan aan woonruimte en de inrichting daarvan. Eiser stelt dat, gezien dit uitgangspunt en zijn situatie, hij gelijkgesteld moet worden met personen die behoren tot alle in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a. tot en met f., van de RBBU 2019 bedoelde doelgroepen.
9. Nog los van de vraag of aan de in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g., van de RBBU 2019 bedoelde gelijkstelling de invulling moet worden gegeven die eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat van de door eiser gestelde onverwachtse situatie geen sprake is. Zoals de rechtbank reeds onder 7. heeft overwogen en geoordeeld, heeft eiser in de zomer van 2018 er bewust voor gekozen om naar Nederland terug te keren. Hij wist toen al dat hij behoefte zou hebben aan woonruimte in Nederland en de inrichting daarvan. Daarom is in het geval van eiser geen sprake van een onverwachtse situatie waarin op zeer korte termijn de behoefte is ontstaan aan woonruimte en de inrichting daarvan. Reeds daarom gaat de door eiser gestelde gelijkstelling niet op en slaagt de beroepsgrond niet.
10. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom hij niet op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g., van de RBBU 2019 in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting.
11. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is, gezien wat op de vijfde en de zesde pagina van het bestreden besluit staat, van oordeel dat verweerder in reactie op wat eiser in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd voldoende dragend heeft gemotiveerd waarom eiser niet op grond van voornoemde bepaling in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. In het bestreden besluit heeft verweerder, gezien de vaststaande feiten, vastgesteld dat eiser niet behoort tot een van de doelgroepen als bedoeld onder a. tot en met f. van voornoemd artikellid. Daarnaast kon eiser niet op grond van zijn individuele omstandigheden gelijkgesteld worden met personen die tot deze doelgroepen behoren, omdat hij niet dakloos is geweest. Na zijn terugkomst uit Soedan heeft hij bij vrienden gelogeerd. Daarna is hij in het [hotel] terecht gekomen.
12. Uit het voorgaande volgt dat geen van de gronden van eiser slagen en het beroep dus ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.M. Gena, griffier.Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken

De griffier is verhinderd om dezerechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnen zes weken na de dag van verzendingdaarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.