ECLI:NL:RBZWB:2022:4605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huur en borg door gemeente Gilze en Rijen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eerste huur en borg van een woning, welke aanvraag door het college was afgewezen. Eiseres ontving sinds juli 2015 een WIA-uitkering en had een aanvraag ingediend op 20 december 2020, maar het college stelde dat er geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing. Eiseres woonde bij haar zoon en het college vond dat de verhuizing niet noodzakelijk was, omdat er geen onhoudbare medische of sociale situatie was die opgelost moest worden met de verhuizing. Eiseres betoogde dat de verhuizing wel noodzakelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/912 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen,verweerder.

Inleiding

In het besluit van 23 december 2020 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de eerste huur en borg afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 juli 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en drs. C.B.M. Peters namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiseres ontvangt sinds juli 2015 een WIA-uitkering en aanvullende toeslag. Zij woonde vanaf 24 oktober 2018 bij haar zoon [naam zoon] in de woning aan de [adres 1] 101 te [plaatsnaam] . Zij heeft aangegeven dat zij op 23 december 2020 een woning kan bezichtigen aan het [adres 2] 18 te [plaatsnaam] . Indien zij de woning zou accepteren, diende zij een totaalbedrag van € 1.363,- te voldoen (huur december 2020, huur januari 2021, servicekosten, borg, administratiekosten, inschrijfkosten, brandpreventiepakket).
Op 20 december 2020 heeft zij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huur en borg van in totaal € 1.363,-.
Bij besluit van 23 december 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing. De verhuizing was wellicht wenselijk, maar niet noodzakelijk. Eiseres woonde bij haar zoon. Niet is gebleken van een onhoudbare medische of sociale situatie die opgelost zou moeten worden met de verhuizing. De kosten komen niet voort uit bijzondere omstandigheden. Eiseres had kunnen sparen voor de kosten van de verhuizing. De wens om te verhuizen was op zichzelf voorzienbaar.
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat wel degelijk sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Zij was noodgedwongen woonachtig bij haar zoon. Dit was een onwenselijke situatie. Zij heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een woning te betrekken. Eiseres beschikt niet over woninginrichting, aangezien die toebehoorde aan haar zoon. Daarnaast beschikte eiseres al geruime tijd over een inkomen op bijstandsniveau, waardoor het voor haar niet mogelijk was geld te reserveren.
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere bijstand voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2
Artikel 20 van de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Gilze en Rijen (Beleidsregels), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, bepaalt het volgende:
1. Bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten is mogelijk op het moment dat er sprake is van een noodzakelijke verhuizing en belanghebbende niet de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren.
2. De hoogte van de eerste maand huur wordt gebaseerd op het huurcontract/de eerste verhuurnota.
3. De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten, minus de te ontvangen huurtoeslag, wordt verstrekt om niet.
4. De huurtoeslag die de klant gaat ontvangen over de periode van de eerste maand huur kan worden verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening (art. 48 lid 2 onder a Pw).
5. Een eventuele borgsom wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening (art 48 lid 2 sub c Pw).
Beoordeling van het geschil
5.1
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (CRvB) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, eerst worden beoordeeld (1) of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens (2) of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en (3) daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord (4) of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5.2
Niet in geschil is dat de kosten zich voordoen. Partijen zijn verdeeld over de noodzakelijkheid van de kosten.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake was van een wenselijke verhuizing, maar dat daarmee nog geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Niet is gebleken van een onhoudbare medische of sociale situatie die opgelost zou moeten worden door middel van een verhuizing. Het college heeft terecht opgemerkt dat eiseres ook geen urgentieverklaring heeft ingediend. Nu geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing is evenmin sprake van noodzakelijke kosten voor de eerste huur en borg.
5.4
Verder heeft het college op goede gronden overwogen dat eiseres had kunnen sparen voor de kosten van de verhuizing, aangezien de wens om te verhuizen al langere tijd bij eiseres bestond. De omstandigheid dat eiseres een inkomen op bijstandsniveau heeft, betekent volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] niet dat zij niet voor de voorzienbare kosten had kunnen reserveren. De algemene bijstand is immers bedoeld voor algemeen noodzakelijk kosten inclusief een component reservering.
5.5
Het vorenstaande betekent dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen.

6. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3237.
2.Uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1877.