ECLI:NL:CRVB:2021:3119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
20/3090 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen risico Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had op 21 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van het verplichte eigen risico van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal heeft deze aanvraag op 20 november 2019 afgewezen, en dit besluit werd later in bezwaar gehandhaafd. De Raad oordeelde dat het stelsel van de Zvw, inclusief het verplichte eigen risico en de zorgtoeslag, als een passende en toereikende voorziening moet worden beschouwd volgens artikel 15 van de Participatiewet (PW). De Raad stelde vast dat, ongeacht de vraag of er sprake was van een acute noodsituatie, de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening zoals gesteld in artikel 16 van de PW. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn behoeftige omstandigheden niet op andere wijze konden worden verholpen, en dat de gestelde noodsituatie niet met bijstandsverlening kon worden opgelost. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3090 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 augustus 2020, 20/599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal (college)
Datum uitspraak: 7 december 2021
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Appellant heeft door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Sijbrandij, die eveneens door middel van videobellen aan de zitting heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 21 oktober 2019 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van het (verplicht) eigen risico van in totaal
€ 328,71 in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2.
Bij besluit van 20 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
13 februari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het stelsel van de Zvw met het verplichte eigen risico in combinatie met de zorgtoeslag als een passende en toereikende voorziening dient te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 15 van de PW en dat niet is gebleken van het bestaan van een acute noodsituatie als bedoeld in artikel 16 van de PW, zodat geen grond bestaat om bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft, gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW, die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht, dient daarbij voor de toepassing van de PW te worden aangesloten. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263).
4.2.
Aan het hanteren van het verplicht eigen risico in het kader van de Zvw ligt een bewuste keuze van de wetgever ten grondslag, die, anders dan appellant heeft aangevoerd, ertoe leidt dat sprake is van een uitputtende - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15, eerste lid, van de PW. Dit is eveneens vaste rechtspraak (uitspraken van 14 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6734 en van
7 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1065). De beroepsgrond dat de zorgtoeslag geen voorliggende voorziening kan zijn omdat deze toeslag ziet op de betaling van de zorgpremie en niet van het eigen risico, slaagt derhalve niet.
4.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028). Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Dit is ook vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808).
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat er sprake was van een acute noodsituatie. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daargelaten of er sprake was van een acute noodsituatie, voldoet appellant niet aan het tweede onder 4.3 genoemde vereiste, namelijk dat de behoeftige omstandigheden waarin appellant verkeerde op geen enkele andere wijze dan met bijstandsverlening was te verhelpen. De gestelde noodsituatie is immers verholpen door de verleende medische hulp en was dus niet met bijstandsverlening te verhelpen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J.M. Heijs en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) Y. Al-Qaq