In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had op 21 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van het verplichte eigen risico van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal heeft deze aanvraag op 20 november 2019 afgewezen, en dit besluit werd later in bezwaar gehandhaafd. De Raad oordeelde dat het stelsel van de Zvw, inclusief het verplichte eigen risico en de zorgtoeslag, als een passende en toereikende voorziening moet worden beschouwd volgens artikel 15 van de Participatiewet (PW). De Raad stelde vast dat, ongeacht de vraag of er sprake was van een acute noodsituatie, de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening zoals gesteld in artikel 16 van de PW. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn behoeftige omstandigheden niet op andere wijze konden worden verholpen, en dat de gestelde noodsituatie niet met bijstandsverlening kon worden opgelost. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.