ECLI:NL:CRVB:2021:3059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning en weigering van bijstand op grond van het Bbz 2004 en de PW met betrekking tot zelfstandigen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een zelfstandige ondernemer, had bijstand aangevraagd op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de Participatiewet (PW). De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. De appellant had bijstand ontvangen tot en met 31 januari 2018, maar de maximale termijn van 36 maanden voor bijstandsverlening op grond van het Bbz 2004 was op 1 februari 2018 verstreken. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor verlenging van deze termijn, omdat hij volledig beschikbaar was voor zijn onderneming en geen recht had op voortzetting van bijstand op grond van het Bbz 2004. De beroepsgronden van de appellant, waaronder het beroep op het individualiseringsbeginsel en het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel, werden verworpen. De Raad concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor bijstand op grond van de PW, omdat hij als zelfstandige werd aangemerkt en het Bbz 2004 een sluitend systeem van bijstandverlening aan zelfstandigen biedt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.