Uitspraak
.Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schuckink Kool. Het college is vertegenwoordigd door I.M. Groen.
OVERWEGINGEN
.Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, die een autorijschool heeft, ontving tot 26 juli 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 7 april 2010 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De bijstand werd verleend voor een periode van 36 maanden, maar de appellante verzocht om verlenging van deze termijn. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand beëindigd op 31 oktober 2013, omdat de maximale periode van 36 maanden was bereikt. De appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellante niet in aanmerking komt voor verlenging van de bijstandsperiode, omdat de wet bepaalt dat de bijstand voor startende zelfstandigen maximaal 36 maanden kan duren. De Raad oordeelde dat de periode van bijstandsverlening aaneengeschakeld moet zijn en dat de appellante niet kan beweren dat de periode van 36 maanden niet aaneengeschakeld hoeft te zijn. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen medische of sociale redenen zijn aangevoerd die een verlenging van de bijstand rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad heeft geoordeeld dat de appellante geen recht heeft op verdere bijstand na de maximale termijn van 36 maanden.