Uitspraak
20 1824 WAJONG, 20/1825 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op de waarschuwing;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wajong-uitkering van appellante. De Raad heeft allereerst beoordeeld of appellante voldoende procesbelang had bij de beoordeling van haar hoger beroep met betrekking tot de waarschuwing die haar was opgelegd. De Raad concludeert dat appellante geen nadelige gevolgen heeft ondervonden van de waarschuwing en dat het tijdsverloop inmiddels ook geen procesbelang meer oplevert. Daarom is het hoger beroep, voor zover het de waarschuwing betreft, niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft de Raad zich gebogen over de terugvordering van de Wajong-uitkering. Appellante ontving in de periode van 22 december 2015 tot en met 31 mei 2017 inkomsten uit een Persoonsgebonden Budget (PGB). De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze inkomsten op de Wajong-uitkering in mindering moesten worden gebracht, en de Raad onderschrijft deze conclusie. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht met terugwerkende kracht de inkomsten op de uitkering heeft in mindering gebracht, omdat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij een te hoog bedrag aan uitkering ontving.
De Raad heeft ook de stelling van appellante dat de bestreden besluiten berusten op onrechtmatig verkregen bankgegevens verworpen. De Raad concludeert dat het Uwv een bedrag van € 9.487,66 onverschuldigd aan appellante heeft betaald en dat het Uwv verplicht is dit bedrag terug te vorderen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Het hoger beroep van appellante is in zoverre niet geslaagd, en de aangevallen uitspraak is bevestigd.