Uitspraak
19 februari 2015, 13/6367 (aangevallen einduitspraak)
mr. M.K. Dekker. Voor belanghebbende is mr. A.A.W. Terpstra, kantoorgenoot van
mr. Burger, verschenen.
OVERWEGINGEN
23 april 2013. Appellante wordt in enige mate psychisch beperkt geacht voor werkzaamheden met veelvuldige deadlines of productiepieken en er zijn enkele fysieke beperkingen voor haar geformuleerd. Volgens de arbeidsdeskundige is zij als gevolg van de psychische beperking niet geschikt voor haar functie in de volle omvang. Omdat zij haar werk wel voor 70% kan verrichten is zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt en heeft zij geen recht op een
WIA-uitkering.
21 augustus 2013 bij de hoorzitting gesproken. Uit het rapport van dezelfde datum blijkt dat deze verzekeringsarts na heroverweging van mening is dat er geen reden is om appellante in verband met haar psychische situatie beperkt te achten ten aanzien van veelvuldige deadlines of productiepieken. Gelet daarop concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 september 2013 dat er voor appellante geen medische beperking meer bestaat voor het volledig uitoefenen van haar functie.
29 oktober 2014 van het Uwv aan de rechtbank blijkt dat het Uwv terugkomt op het standpunt dat ten grondslag ligt aan het besluit van 2 oktober 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich blijkens zijn rapport van 27 oktober 2014 alsnog vinden in het standpunt van de arts dat ten grondslag ligt aan het (primaire) besluit van 24 april 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert dit als volgt: “Hoewel er geen “harde indicatie” bestaat voor het aannemen van de betreffende beperkingen in de FML, kan gezien de voorgeschiedenis en met name ook de re-integratie adviezen richting de werkgever niet worden volgehouden, dat de belastbaarheid van belanghebbende toen volledig optimaal zal zijn geweest. Het aannemen van desbetreffende beperkingen, in ieder geval op tijdelijke basis, is gezien beloop en het (toen nog) recente herstel van de belanghebbende wel mogelijk.” De beperking voor appellante voor veelvuldige deadlines of productiepieken is alsnog in de FML opgenomen. Appellante wordt niet geschikt geacht voor haar functie van reclasseringsmedewerkster in de volle omvang. Zij kan die functie wel voor een loonwaarde van 70% verrichten, zodat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en geen recht heeft op een WIA-uitkering.
29 oktober 2014 aangemerkt als een nader besluit waarbij het Uwv gedeeltelijk terugkomt van het besluit van 2 oktober 2013. De rechtbank heeft op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van belanghebbende mede gericht geacht tegen het besluit van 29 oktober 2014. Omdat niet is gebleken dat belanghebbende nog enig belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2013, heeft de rechtbank het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2014 heeft de rechtbank ongegrond verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van belanghebbende en onder bepaling dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het motiveringsgebrek hersteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv gelet op de langdurige medische voorgeschiedenis van appellante en de in praktijk zeer moeizaam verlopen re-integratie, aanleiding heeft kunnen zien voor appellante enkele lichte beperkingen in de FML op te nemen, als gevolg waarvan zij niet in staat is haar werkzaamheden als reclasseringsmedewerkster te verrichten.
15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:BQ1755) heeft een betrokkene voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, als het resultaat dat de indiener van een bezwaar of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak, is de Raad van oordeel dat appellante in dit geval voldoende procesbelang heeft bij een beslissing van de Raad over de vraag of zij op
21 april 2013 geschikt was voor haar eigen werk, nu niet kan worden uitgesloten dat dit voor appellante feitelijke betekenis kan hebben. Zie daarvoor bijvoorbeeld de uitspraken van
20 december 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5455, 26 november 2010, ECLI:NL:2010:BO5384 en 25 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6171,
22 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2817.
17 april 2013, dat is gebaseerd op een onderzoek door deze arts van appellante op het spreekuur van 16 april 2013, kort voor de datum in geding 21 april 2013. In dit rapport overweegt de arts dat de fysieke klachten van appellante niet zijn te objectiveren en dat bij onderzoek van de psyche van appellante geen manifeste psychopathologie blijkt. De arts ziet aanleiding om bij het opstellen van de belastbaarheid van appellante, gezien de voorgeschiedenis en de aard van de aandoening rekening te houden met het ontstaan van klachten bij te zware belasting en met een verminderde psychische draagkracht. De arts heeft vervolgens in de FML opgenomen dat appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De arbeidsdeskundige heeft blijkens zijn rapport van
23 april 2013 vastgesteld dat in het eigen werk van appellante tijdsdruk een belangrijke belasting vormt en dat zij voor dat werk niet geschikt was op de datum in geding, gelet op de in de FML opgenomen aanwijzing. Appellante kan dat werk wel voor 70% doen, dan wordt rekening gehouden met haar beperkingen en is er minder sprake van tijdsdruk.
29 oktober 2014 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Dat besluit berust niet op een deugdelijke motivering, nu daaraan ten onrechte ten grondslag ligt dat appellante op de datum in geding, 21 april 2013, in verband met psychische beperkingen niet in staat was haar eigen maatgevende functie uit te oefenen. Gelet op het verloop van de onderhavige procedure acht de Raad het aangewezen het besluit alsnog te vernietigen. Omdat bij dat besluit wel terecht is beslist dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, zal de Raad de rechtsgevolgen van dat besluit in stand laten.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen einduitspraak voor zover het beroep tegen het besluit van
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 oktober 2014 geheel in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 992,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016.