ECLI:NL:CRVB:2012:BX7027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-650 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na verstreken termijn van waarschuwing

In deze zaak heeft appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan. De zaak betreft een waarschuwing die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante had gegeven op 5 januari 2009, naar aanleiding van het niet melden van verrichte werkzaamheden. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing, maar dit bezwaar werd door het Uwv kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds de waarschuwing was gegeven. Artikel 29a, lid 2, van de WAO stelt dat als er meer dan twee jaar zijn verstreken, de waarschuwing geen nadelige gevolgen meer kan hebben voor appellante. Hierdoor heeft appellante geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen grond is voor het oordeel dat er nog een procesbelang aanwezig is.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en C.C.W. Lange en R.C. Schoemaker als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

11/650 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 december 2010, 10/3312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 31 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Jankie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellante is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.D.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving ten tijde hier van belang een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2. Op basis van een onderzoeksrapport werknemersfraude heeft het Uwv vastgesteld dat appellante werkzaamheden heeft verricht. Aangezien zij het Uwv hiervan niet op de hoogte had gesteld, heeft het Uwv appellante bij besluit van 5 januari 2009 een waarschuwing gegeven. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 3 april 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 12 november 2009, 09/3458 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het door appellante tegen het besluit van 3 april 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar andermaal ongegrond is verklaard.
2. Het door appellante tegen het besluit van 30 maart 2010 (bestreden besluit) ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante thans nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. In dit verband is het volgende van belang.
4.2. Artikel 29a, tweede lid, van de WAO bepaalt dat, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 80 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, het Uwv kan afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
4.3. De Raad stelt vast dat sedert het besluit van 5 januari 2009, waarbij het Uwv appellante een waarschuwing heeft gegeven, inmiddels meer dan twee jaar zijn verstreken. Dit betekent dat, gelet op de periode van twee jaar genoemd in het hiervoor weergegeven artikelonderdeel, de gegeven waarschuwing niet meer tot voor appellante nadelige gevolgen kan leiden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat thans nog een procesbelang aanwezig is bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
4.4. Gelet op de overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 dient het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.C.W. Lange en R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt
GdJ