ECLI:NL:CRVB:2021:624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en rechtszekerheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WAO-uitkering aan appellant. Appellant, die sinds 24 mei 2000 een WAO-uitkering ontving, werd door het Uwv medegedeeld dat zijn uitkering per 1 december 2015 stopgezet zou worden, omdat hij te veel uitkering had ontvangen. Het Uwv vorderde een bedrag van € 62.951,84 terug, wat appellant betwistte op basis van de rechtszekerheid en zijn onwetendheid over de hoogte van zijn inkomsten. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten weten dat zijn inkomsten invloed hadden op zijn uitkering en dat het Uwv terecht tot terugvordering was overgegaan. De Raad verwierp ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat de totale procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.