Uitspraak
19.4370 AW, 20/2641 AW
OVERWEGINGEN
€ 5.606,38 aan wettelijke rente en een uitbetaling aan diensttijdgratificatie van € 3.807,50. In de salarisspecificatie van juli 2013 is een nabetaling opgenomen van € 8.615,57, die verband hield met een samenloop van inhouding bezoldiging en een socialezekerheidsuitkering. In de salarisspecificatie van augustus 2013 is een bedrag opgenomen van € 2.255,67 aan wettelijke rente in verband met de nabetaling van € 8.615,57. Bij besluit van 30 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren tegen deze salarisspecificaties ongegrond verklaard. Volgens de minister had appellant niet onderbouwd op grond waarvan de verrichte nabetalingen onjuist zouden zijn. Er is evenmin aanleiding voor een aanvullende financiële compensatie, zoals appellant heeft verzocht, aldus de minister.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep wat betreft het bruto terugvorderen van de proportionele diensttijdgratificatie en de inhouding van de onder 4.10 genoemde premies ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond en vernietigt dit besluit in zoverre;
- herroept de salarisspecificatie van april 2013 voor zover daarin is bepaald dat het in 4.7 genoemde bedrag van € 2.583,35 wordt teruggevorderd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het in dit verband vernietigde gedeelte van het besluit van 30 oktober 2017;
- verklaart het bezwaar tegen de inhouding van de onder 4.10 vermelde premies niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het in dit verband vernietigde gedeelte van het besluit van 30 oktober 2017;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2019 ongegrond;
- bepaalt dat de minister het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 259,-vergoedt.