ECLI:NL:CRVB:2022:1683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkeringen na ontvangst van erfenis en de voorlichtingsplicht van het college
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, nadat appellant een erfenis heeft ontvangen. Appellant ontving tot 26 januari 2018 bijstand, maar na de ontvangst van een bedrag uit de nalatenschap van zijn overleden vader op 16 april 2019, heeft het college de bijstand beëindigd en de kosten van bijstand over de periode van 26 januari 2018 tot en met 30 april 2019 teruggevorderd. Appellant stelde dat het college hem onvoldoende had voorgelicht over de gevolgen van de erfenis voor zijn bijstandsverlening en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het terugvorderingsbeleid rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door appellant niet te informeren over de mogelijke gevolgen van de erfenis voor de bijstand. De Raad concludeerde dat er geen wettelijke verplichting was voor het college om appellant hierover te informeren en dat de terugvordering op basis van artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet (PW) terecht was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het terugvorderingsbeleid rechtvaardigden, en dat het college bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.