ECLI:NL:CRVB:2021:2290
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld en de uitleg van 'zeer dringende redenen' in de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aflossing van een huurschuld van € 3.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Losser had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (PW) in de weg stond aan de verlening van bijstand voor schulden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat niet alleen het inkomen van appellante ten tijde van het ontstaan van de schuldenlast van belang is, maar ook het inkomen dat zij nadien ter beschikking had. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat haar schuldenlast haar in haar bestaansvoorziening bedreigde, en de Raad concludeerde dat er geen sprake was van 'zeer dringende redenen' zoals bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW. De Raad bevestigde dat de uitzonderingsbepaling van artikel 49 alleen van toepassing is als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening.
De uitspraak benadrukt dat het begrip 'zeer dringende redenen' niet dezelfde betekenis heeft als in andere artikelen van de PW en dat een grote schuldenlast op zichzelf niet voldoende is voor toepassing van deze bepaling. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af.