ECLI:NL:CRVB:2012:BY5751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7059 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van fysiotherapie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van fysiotherapie, welke door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage was afgewezen. Het college stelde dat er voor de kosten van fysiotherapie een voorliggende voorziening bestond, namelijk de Zorgverzekeringswet, en dat de appellant niet had aangetoond dat er zeer dringende redenen waren om de bijstand toe te kennen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2012 heeft de advocaat van de appellant, mr. M.K. Bhadai, de gronden van het hoger beroep toegelicht. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een acute noodsituatie verkeerde die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte. De Raad heeft de relevante artikelen van de Wet werk en bijstand (WWB) besproken, waaronder artikel 15, dat stelt dat er geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is, en artikel 16, dat uitzonderingen op deze regel mogelijk maakt bij zeer dringende redenen.

De Raad concludeert dat de financiële problemen van de appellant niet voldoende zijn om te spreken van zeer dringende redenen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 december 2012.

Uitspraak

10/7059 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 november 2010, 09/9185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 10/7061 WWB, 10/7058 WWB en 10/7060 WWB, plaatsgevonden op 30 oktober 2012.
Voor appellant is verschenen mr. Bhadai. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 22 juli 2009 heeft het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van fysiotherapie afgewezen. Bij besluit van 16 november 2009 (bestreden besluit) heeft het college - voor zover van belang - het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd, zo begrijpt de Raad, dat voor de kosten van fysiotherapie een voorliggende voorziening bestaat als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) en dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een in verband met de kosten van fysiotherapie bestaande schuld, artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg staat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft aangevoerd dat het college in de financiële situatie van appellant zeer dringende redenen had moeten zien om bijzondere bijstand toe te kennen.
4.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Niet in geschil is dat de Zorgverzekeringswet voor de kosten van fysiotherapie een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB.
4.3. Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om, in afwijking van onder meer artikel 15, eerste lid, van de WWB, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. In dat geval dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Wat appellant heeft aangevoerd is geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige betaling van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. Niet in geschil is dat ingevolge deze bepaling geen recht op bijstand bestaat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten van fysiotherapie die vóór de dag van de aanvraag bij appellant in rekening zijn gebracht, maar nog niet zijn voldaan en derhalve als schuld moeten worden aangemerkt. Artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB biedt in dat geval de mogelijkheid om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 van de WWB genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. Het begrip zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, onder b, van de WWB heeft geen andere betekenis dan het begrip zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Voor de inhoud daarvan verwijst de Raad naar overweging 4.3.
4.5. In de door appellant aangevoerde financiële problemen zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schulden die hem in zijn bestaansvoorziening bedreigden. Bovendien heeft appellant gesteld noch aannemelijk gemaakt dat een verzoek om hem een schuldsaneringskrediet te verlenen, is afgewezen. Appellant voldeed derhalve niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) E. Heemsbergen
HD