ECLI:NL:CRVB:2021:2198
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schuld met betrekking tot de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand ter aflossing van een schuld. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) om haar schuld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te kunnen aflossen. De aanvraag werd afgewezen omdat volgens het college er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, aangezien appellante een betalingsregeling had getroffen met het Uwv. De rechtbank had de afwijzing van de aanvraag bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het begrip 'zeer dringende redenen' in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW niet dezelfde betekenis heeft als in andere artikelen van de PW. De Raad stelde vast dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar schuld aan het Uwv haar in haar bestaansvoorziening bedreigde. De Raad benadrukte dat zeer dringende redenen alleen van toepassing zijn als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening. Aangezien appellante een betalingsregeling had getroffen en gebruik kon maken van andere vormen van bijstand, was er geen aanleiding om de afwijzing van de aanvraag te herzien.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren om aan appellante bijzondere bijstand te verlenen voor de aflossing van haar schuld, en dat de beslissing van het college terecht was.