Uitspraak
,in het geding tussen verzoeker en het Centraal Administratie Kantoor.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Verzoeker had eerder een uitspraak van de rechtbank ontvangen op 21 oktober 2019, waarin hij in het ongelijk was gesteld. De behandelend rechter, T.L. de Vries, werd door verzoeker gewraakt op basis van vermeende vooringenomenheid, omdat deze eerder in een vergelijkbare zaak had geoordeeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de onpartijdigheid van de rechter niet in het geding is, enkel omdat deze eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin verzoeker betrokken was. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen relevante feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een vooringenomenheid van de rechter. Bovendien heeft de Raad opgemerkt dat verzoeker misbruik maakt van het wrakingsmiddel, gezien zijn eerdere wrakingsverzoeken in andere zaken die ook niet in behandeling zijn genomen. De Raad heeft daarom besloten het wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen en heeft tevens bepaald dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep ook niet in behandeling zal worden genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.