ECLI:NL:CRVB:2014:1504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
12-5618 AOW-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken in bestuursrechtelijke zaak tegen de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft verzoeker, woonachtig in België, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters, mr. T.L. de Vries en prof. mr. F.A.M. Stroink. De wrakingsverzoeken werden behandeld op 11 november 2013, maar verzoeker en de rechters verschenen niet. De wrakingskamer heeft de verzoeken op 18 november 2013 afgewezen.

Op 22 januari 2014 ontving verzoeker een uitnodiging voor een zitting op 28 februari 2014, waarbij de behandelend rechters mr. M.M. van der Kade, mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon waren. Verzoeker diende opnieuw wrakingsverzoeken in tegen deze rechters. De rechters gaven aan dat de gronden voor wraking niet voldoende waren. De behandeling van de wrakingsverzoeken vond plaats op 7 april 2014, waarbij verzoeker en mr. Van der Kade niet verschenen, en de andere rechters afzagen van hun aanwezigheid.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat een wrakingsverzoek moet zijn gebaseerd op feiten die specifiek betrekking hebben op de persoon van de rechter. De primaire wrakingsgrond van verzoeker, dat de Raad niet bevoegd zou zijn, werd als niet-ontvankelijk beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters.

De Centrale Raad van Beroep heeft de verzoeken om wraking afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 mei 2014.

Uitspraak

12/5618 AOW-W-2
Datum uitspraak: 1 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats], België (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 september 2012, 11/6231, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting op 8 november 2013 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters mr. T.L. de Vries en prof. mr. F.A.M. Stroink. De wrakingsverzoeken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 11 november 2013. Verzoeker en mrs. De Vries en Stroink zijn niet verschenen.
De wrakingskamer van de Raad heeft de verzoeken bij beslissing van 18 november 2013 afgewezen.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft de griffier van de Raad verzoeker uitgenodigd om op
28 februari 2014 te verschijnen op een zitting van de Raad en dat de behandelend rechters zijn: mr. M.M. van der Kade, mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon.
Met een drietal verzoeken van 28 februari 2014 heeft verzoeker verzocht om wraking van
mrs. Van der Kade, De Vries en Simon.
Mr. Van der Kade heeft bij brief van 7 maart 2014, mede namens mr. De Vries, in reactie op het wrakingsverzoek te kennen gegeven dat de door verzoeker aangevoerde gronden geen aanleiding vormen hen te wraken. Mr. Simon heeft in zijn reactie van 10 maart 2014 verzocht om het wrakingsverzoek jegens hem niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
De wrakingsverzoeken zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 april 2014. Verzoeker en mr. Van der Kade zijn, met bericht, niet verschenen. Mrs. De Vries en Simon hebben van het bijwonen van de zitting afgezien. De Svb heeft zich - met bericht – niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.
Verzoeker heeft primair aan de wrakingsverzoeken ten grondslag gelegd dat de Centrale Raad van Beroep niet voldoet aan de gestelde eis van bevoegdheid (“full jurisdiction”) om kennis te nemen van het geschil tussen verzoeker en de Svb, zodat ook de behandelend rechters niet bevoegd zijn over het geschil te oordelen. Subsidiair heeft verzoeker aangevoerd dat uit rechtspraak blijkt van vooringenomen opvattingen van mrs. Van der Kade, De Vries en Simon ten faveure van de Nederlandse staat en haar bevoegde organen.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De primaire wrakingsgrond ziet niet op feiten of omstandigheden die specifiek betrekking hebben op de persoon van één of meer van de behandelende rechters in deze zaak en die raken aan de rechterlijke onpartijdigheid als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. Het standpunt van verzoeker, inhoudende dat de Raad niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil tussen verzoeker en de Svb, kan niet anders worden opgevat dan te zijn gericht tegen elk lid van de Raad en elke kamer in welke samenstelling dan ook, derhalve tegen de Raad als zodanig. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BV8921) is een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet.
3.3.
Zoals in de beslissing van 18 november 2013 al is overwogen, heeft onpartijdigheid van een rechter niet reeds te lijden onder de omstandigheid dat die rechter eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld of dat de rechter al eerder in een of meer andere gedingen over de in geschil zijnde rechtsvraag heeft geoordeeld. Ook in de omstandigheid dat mrs. Van der Kade, De Vries, Simon eerder uitspraken hebben gedaan, waarin de Svb in het gelijk is gesteld, zijn geen aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat mrs. Van der Kade, De Vries en Simon jegens verzoeker vooringenomen zijn of dat bij verzoeker daartoe een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de verzoek om wraking moeten worden afgewezen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.C. Oomkens

HD